Schriftelijk presenteren Tumult

Schriftelijk presenteren
'Waar moet je op letten bij het schrijven van een tekst?'

21-3-2024

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
MentorlesMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Schriftelijk presenteren
'Waar moet je op letten bij het schrijven van een tekst?'

21-3-2024

Slide 1 - Diapositive

Wat heb je aan deze les?
In deze les leer je hoe je een tekst schrijft voor een specifiek publiek en met een duidelijk doel.

Dat is handig, want zo kun je je boodschap beter overbrengen.

Slide 2 - Diapositive

Na deze les kun je:
• je schrijfdoel bepalen;


• je publiek bepalen;


• bij het schrijven van een tekst rekening houden met je schrijfdoel en je publiek.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Start!
Een bouwvakker, een wetenschapper, een klein kind of een bejaarde. Allemaal vinden ze andere dingen leuk, praten ze verschillend en zijn ze met andere dingen bezig.
Als je een tekst schrijft, moet je daar rekening mee houden.

In dit spel “Wie ben ik” bedenk je daarom als oefening welke eigenschappen kenmerkend zijn voor welke groep mensen.

Slide 5 - Diapositive

Onderdeel 1A: 
Ga zitten in de groepjes van 4, die magister heeft gemaakt.

Het doel van het spel is: dat je er zo snel mogelijk achter komt welke personages je groepsgenoten in hun hoofd hebben.

Slide 6 - Diapositive

Onderdeel 1A: 
Bedenk allemaal in stilte een groep mensen.
Denk aan mensen met een bepaald beroep of een bepaalde leeftijd.

• Let op: neem geen ‘echte’ mensen in je hoofd, geen BN’ers of schoolgenoten bijvoorbeeld, maar wel ‘timmermannen’ of ‘tieners’.

• Stel om de beurt een vraag over het personage dat jullie groepsgenoot in zijn/haar hoofd heeft. De oudste begint.

Slide 7 - Diapositive

Onderdeel 1A: 
• Stel gesloten vragen: ze mogen alleen met ‘ja’ of ‘nee’ worden beantwoord.
Bijvoorbeeld: Zijn het mannen? Werken ze met hun handen? Zijn ze oud?

• Kun jij in jouw beurt raden welke groep mensen je groepsgenoot in gedachten heeft?
Dan heb je een punt.

• Probeer nu op dezelfde manier de groep mensen van de volgende groepsgenoot te raden.

• Wie heeft de meeste punten gescoord? Dat is de winnaar.

Slide 8 - Diapositive

2a: Kern
Bekijk de post-its op blz. 81.

In de eerste rij staan onderwerpen.
In de tweede rij staan schrijfdoelen.
In de derde rij staan verschillende soorten publiek. 

Slide 9 - Diapositive

2b: Kern
Kies uit elke rij één post-it en omcirkel deze.


Schrijf in het blauwe kader onder de post-its een korte tekst (max. 8 zinnen) over dit onderwerp, met dit schrijfdoel en voor dit publiek.

Beantwoord daarna de vragen die onder het blauwe kader staan.

Slide 10 - Diapositive

2c: Kern
Wissel van boekje met een klasgenoot.

Kies in het boekje van je klasgenoot uit elke rij één nog niet omcirkelde
post-it en onderstreep deze.

Wissel daarna de boekjes weer terug. 

Slide 11 - Diapositive

2d: Kern
Schrijf in het gele kader onder de post-its een korte tekst (max. 8 zinnen).

Schrijf over het onderwerp, met het schrijfdoel en voor het publiek dat op de door je klasgenoot onderstreepte kaartjes staat.

Beantwoord daarna de vragen die op pagina 82 staan.

Slide 12 - Diapositive

Weet voor wie je schrijft!
Als je een tekst schrijft dan doe je dat nooit zomaar. Je hebt altijd een schrijfdoel.


Het schrijfdoel is dat wat de schrijver wil bereiken met zijn tekst.

Er zijn vijf soorten schrijfdoelen:
1 Informeren: informatie geven, bijvoorbeeld in een nieuwsbericht, een schoolboek of handleiding.
2 Mening geven: de lezer aan het denken zetten, bijvoorbeeld in een column of recensie.
3 Overtuigen: de lezer moet jouw mening overnemen, bijvoorbeeld in een ingezonden brief in de krant.
4 Activeren: de lezer moet iets gaan doen, bijvoorbeeld in een reclame of flyer.
5 Amuseren: de lezer mag genieten van jouw (verzonnen) tekst, bijvoorbeeld in sprookjes of gedichten.


Het taalgebruik en de inhoud van een tekst zijn aangepast aan je publiek. Je publiek is de lezer voor wie jij de
tekst schrijft. Schrijf je voor een ouderenmagazine? Dan zijn 65+ers dus het publiek. Schrijf je een verslag voor
school? Dan is jouw docent het publiek.

Slide 13 - Diapositive

3a: De afsluiting
Kun jij aan een tekst horen wat het schrijfdoel is en wie het publiek is?
Dat ontdek je tijdens deze opdracht.

Twee leerlingen lezen één van de tekstjes voor die ze in de kern geschreven hebben.
De rest van de klas kijkt goed naar de kaartjes met onderwerpen, schrijfdoelen en soorten publiek.

Schrijf hieronder op welke kaartjes jij bij de tekst vindt horen. 

Slide 14 - Diapositive

3b: De afsluiting
Na het voorlezen van elke tekst noemt de docent alle kaartjes.

Steek je hand op bij de drie kaartjes die jij bij de tekst vond horen.

Bespreek samen:

'Hebben veel leerlingen het goed of juist niet? Hoe komt dat?

Slide 15 - Diapositive