1R1C 16 februari 2022

Onderwerp
schrijven: de basis van een zin.
woordenschat bij examenteksten lezen en luisteren
gesprekken: kwaliteitenspel

1 / 56
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 56 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Onderwerp
schrijven: de basis van een zin.
woordenschat bij examenteksten lezen en luisteren
gesprekken: kwaliteitenspel

Slide 1 - Diapositive

leerdoelen schrijven
Ik ken de basis van een zin.
Ik kan een zin in de basis verbeteren.

Slide 2 - Diapositive

leerdoel woordenschat
Ik herken  de betekenis van woorden die we vorige week hebben geleerd.
Ik herken de betekenis van 10 nieuwe woorden

Slide 3 - Diapositive

leerdoel gesprekken
Ik ken 3 kwaliteiten van mijzelf door zelfreflectie en feedback van klasgenoten.

Slide 4 - Diapositive

leerdoel lezen
Ik begrijp welke kennis een vraag toetst bij een leestekst.
Ik kan de vragen beantwoorden bij een leestekst.

Slide 5 - Diapositive

woordenschat
Herhaling 4 woorden van vorige week.

Slide 6 - Diapositive

beschouwen =
A
tillen
B
bekijken
C
overdenken
D
gebruiken

Slide 7 - Quiz

varieren =
A
uitleggen
B
afwisselen
C
overdenken
D
veranderen

Slide 8 - Quiz

hanteren =
A
gebruiken
B
omgaan met
C
handelen
D
vastpakken

Slide 9 - Quiz

interpreteren =
A
overdenken
B
afwisselen
C
uitleggen
D
verklaren

Slide 10 - Quiz

nieuwe woorden
die in examenteksten lezen en luisteren veel voorkomen

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Welke definitieve keuze concludeert de schrijver in dit artikel?
A
blijvende
B
eindig
C
begin
D
beslissende

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

gebruikelijk =

Slide 15 - Question ouverte

Er is tegenwoordig nog een geringe vraag naar mondkapjes.
A
veel
B
matige
C
beperkte
D
hetzelfde

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

grondig =

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

De maatregelen hebben een gunstige invloed. Welke redenen staan er in alinea 2?
A
slechte
B
goede
C
hoopgevende
D
matige

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

nuttig =

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Diapositive

In regel 13 staat : 'Het is een overbodige luxe'. Wat bedoelt de schrijver hiermee?
A
onnodige
B
nutteloze
C
belangrijke
D
mindere

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

schaars =

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

sociaal =

Slide 28 - Question ouverte

Slide 29 - Diapositive

In alinea 3 staat dat we ons tegenwoordig in een unieke situatie bevinden.
A
uitzonderlijke
B
zoals alle andere
C
niet speciaal
D
buitengewone

Slide 30 - Quiz

De basis van een zin

Slide 31 - Diapositive

Opdracht: 
Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Slide 32 - Diapositive

De schrijver vat aan het einde zijn tekst samen.
A
vat
B
aan het einde
C
de tekst
D
de schrijver

Slide 33 - Quiz

Met welke vraag vind je het onderwerp?
A
wie doet iets?
B
wat doet hij/zij?
C
wanneer doet hij het?
D
waarom doet hij het?

Slide 34 - Quiz

opdracht
Wat is de persoonsvorm (werkwoord) in de volgende zin?

Slide 35 - Diapositive

De schrijver vat aan het einde de tekst samen.
A
het einde
B
de schrijver
C
vat
D
de tekst

Slide 36 - Quiz

Met welke vraag vind je de persoonsvorm?
A
wat doet de schrijver?
B
Wanneer vat hij samen?
C
Wat vat hij samen?
D
Wie vat samen?

Slide 37 - Quiz

Wat is de juiste plek in de zin om de tijd aan te geven?
A
aan het begin van de zin
B
aan het einde van de zin
C
na de persoonsvorm
D
maakt niet uit waar je de tijd schrijft

Slide 38 - Quiz

DUS....
onderwerp + persoonsvorm(werkwoord) + tijd + rest

Slide 39 - Diapositive

Let op!
Iedere zin heeft een onderwerp + persoonsvorm.
De tijd gebruik je soms.

Slide 40 - Diapositive

Opdracht
De basis van de volgende zinnen klopt niet.
Verbeter de zinnen.

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive

lezen
Je krijgt instructie voor het lezen en het maken van de vragen.

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

DUS...
Iedere vraag begint met een instructie.
Kijk naar de instructie van vraag 1.

Slide 51 - Diapositive

Slide 52 - Diapositive

opdracht
Lees de tekst en maak de vragen.
Je krijgt 20 minuten.

Slide 53 - Diapositive

Opdracht 
Van de docent krijg je kaarten met kwaliteiten.
Je kiest één kaart met een kwaliteit die bij jou past.
Vraag jouw medestudenten een kaart te pakken die ook bij jou past. Vraag hen waarom zij deze kiezen.

Slide 54 - Diapositive

Huiswerk
Leer de 10 nieuwe woorden.
Lezen:
De antwoorden staan in blackboard. Controleer zelf.

Slide 55 - Diapositive

Wat ga je van deze les onthouden?
Noem één ding.

Slide 56 - Sondage