Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Zinsdelen benoemen
Persoonsvorm
- vraagproef
- tijdsproef
- getalproef
1 / 29
suivant
Slide 1:
Diapositive
Taal
Basisschool
Groep 8
Cette leçon contient
29 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
15 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Persoonsvorm
- vraagproef
- tijdsproef
- getalproef
Slide 1 - Diapositive
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Mijn oudste zus heeft een rode auto.
A
oudste
B
rode
C
heeft
D
zus
Slide 2 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
De grote auto stond op de betegelde oprit van ons huis.
A
stond
B
grote
C
betegelde
D
huis
Slide 3 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
In de vertraagde beelden kon je het beter zien.
A
vertraagde
B
zien
C
beter
D
kon
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
De huilende baby zette het hele huis op stelten.
A
huilende
B
op stelten
C
zette
D
huis
Slide 5 - Quiz
Onderwerp
wie? of wat? + persoonsvorm
Jan maakt in zijn vakantie een reis naar Amerika.
Slide 6 - Diapositive
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Mijn buurman gleed uit over de vloer.
A
gleed
B
mijn buurman
C
buurman
D
vloer
Slide 7 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
De advocaat bepleitte de zaak.
A
bepleitte
B
de zaak
C
advocaat
D
de advocaat
Slide 8 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Bewerkten de boeren de grond?
A
bewerkten
B
de boeren
C
de grond
D
boeren
Slide 9 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Hij verbrandde zijn hand aan het vuur.
A
hij
B
verbrandde
C
hand
D
vuur
Slide 10 - Quiz
(werkwoordelijk) gezegde
ALLE
werkwoorden in de zin.
Slide 11 - Diapositive
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Wij hebben de avond4daagse gelopen.
A
hebben, gelopen
B
hebben
C
gelopen
D
wij hebben gelopen
Slide 12 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Moeder heeft mij een ijsje beloofd.
A
beloofd
B
heeft
C
mij beloofd
D
heeft, beloofd
Slide 13 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Mijn neefje is al drie keer verhuisd.
A
verhuisd
B
drie keer
C
is verhuisd
D
is al verhuisd
Slide 14 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Dat gebeurt bij ons niet elke dag.
A
gebeurt dag
B
gebeurt
C
gebeurt niet elke dag
D
gebeurt elke dag
Slide 15 - Quiz
Lijdend voorwerp
wie? of wat? + gezegde + onderwerp
De chauffeurs hebben een kopje koffie gedronken.
Slide 16 - Diapositive
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Mijn moeder vouwt de brief twee keer.
A
vouwt
B
vouwt de brief
C
mijn moeder
D
de brief
Slide 17 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Vader repareert de auto.
A
vader
B
repareert
C
de auto
D
auto
Slide 18 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
De leraar helpt de leerling.
A
helpt
B
de leerling
C
de leraar helpt
D
de leraar
Slide 19 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
De mol graaft een lange gang.
A
een lange gang
B
graaft
C
lange gang
D
gang
Slide 20 - Quiz
Meewerkend voorwerp
aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Hij heeft aan Sanne het cadeau gegeven.
Slide 21 - Diapositive
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Ik hang mijn jas aan de kapstok.
A
hang
B
mijn jas
C
aan de kapstok
D
ik
Slide 22 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Ik geef morgen aan Piet een pen.
A
morgen
B
geef morgen
C
aan Piet
D
Piet
Slide 23 - Quiz
Bepaling van plaats
waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Ik gaf gisteren les in de klas.
Slide 24 - Diapositive
Wat is de bepaling van plaats in de volgende zin:
Ik heb de doos met kranten in de kelder gezet.
A
de doos
B
de doos met kranten
C
in de kelder
D
heb gezet
Slide 25 - Quiz
Wat is de bepaling van plaats in de volgende zin:
Mijn neefje komt bij mij spelen.
A
mijn neefje
B
komt
C
bij mij
D
spelen
Slide 26 - Quiz
Bepaling van tijd
wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?
Wij gaan donderdag op vakantie.
Slide 27 - Diapositive
Wat is de bepaling van tijd in de volgende zin:
Het is dan veel te warm op iets te doen.
A
iets
B
warm
C
te doen
D
dan
Slide 28 - Quiz
Wat is de bepaling van tijd in de volgende zin:
Daar kunnen we elke dag zwemmen.
A
elke dag
B
zwemmen
C
daar
D
we
Slide 29 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
zinsdelen quiz
Septembre 2024
- Leçon avec
29 diapositives
LessonUp
Primary Education
Lower Secondary (Key Stage 3)
Upper Secondary (Key Stage 4)
Herhaling 2A Examens
il y a 24 jours
- Leçon avec
34 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Redekundig ontleden
Janvier 2024
- Leçon avec
12 diapositives
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Oefeningen woordsoorten + zinsleer
Octobre 2024
- Leçon avec
30 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
1. Zinsontleding
Août 2024
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
Herhaling voor toets 2C
Mars 2021
- Leçon avec
19 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
M2: herhaling zinsontleding
Novembre 2022
- Leçon avec
32 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Les 5 (21 september 2024)
Septembre 2024
- Leçon avec
20 diapositives
Nederlands
Secondary Education
Age 12