Herhaling (1), 26-10-2021

• basis calculaties
• MBO
• Studiejaar 1

Planning voor de les:

5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.

55 minuten: Oefenen!

5 minuten: pauze

25 minuten: leren voor de toets

Je koopt een product in en krijgt hier een factuur van. Deze betaal je nog niet. Uitgave of kost?

1. Wel een uitgave, geen kost
2. Wel een kost, geen uitgave
3. Zowel een uitgave als een kost
4. Geen kost en geen uitgave

Je koopt een auto van €10.000 die je in 1 keer betaalt. Uitgave of kost?

1. Wel een uitgave, geen kost
2. Wel een kost, geen uitgave
3. Zowel een uitgave als een kost
4. Geen kost en geen uitgave

Elk jaar wordt je auto minder waard. Is deze waardevermindering een uitgave of een kost?

1. Wel een uitgave, geen kost
2. Wel een kost, geen uitgave
3. Zowel een uitgave als een kost
4. Geen kost en geen uitgave

Wat zijn verspillingen?

1. Kosten die nodig zijn
2. Uitgaven die nodig zijn
3. Kosten die onnodig zijn
4. Uitgaven die onnodig zijn

Verspillingen in productiebedrijven zijn moeilijker te ontdekken dan in handelsbedrijven.

1. Juist
2. Onjuist

Het verschil tussen kosten en uitgaven

In dagelijks taalgebruik worden de woorden kosten en uitgaven door elkaar gebruikt. Meestal begrijpen we dan wel wat we bedoelen en is er geen verwarring.

Voor bedrijven bestaat er wel een duidelijk verschil tussen kosten en uitgaven:

• uitgaven leiden tot een verandering van de liquide middelen (letterlijk: geld uitgeven)
• kosten leiden tot een verandering van het eigen vermogen

Verspillingen

Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde:

Formule:

aanschafwaarde - restwaarde

economische levensduur

Je kunt hem ook terugrekenen:

    

            afschrijvingsbedrag            x 100

aanschafwaarde           

Je berekend in dit geval het afschrijvingspercentage in procenten           

Nu eerst een voorbeeld:

Je schaft een computer aan voor €1.500,- Na 3 jaar kun je deze nog verkopen voor €300,- Bereken de jaarlijkse afschrijving.

Uitwerking Formule:

aanschafwaarde - restwaarde

economische levensduur

Uitwerking met getallen:

1500 - 300                 =400

          3                    

 

Je schaft een computer aan voor €1.500,- Na 3 jaar kun je deze nog verkopen voor €300,- Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage (in % van de aanschafwaarde)

Uitwerking Formule:

aanschafwaarde - restwaarde

economische levensduur

            afschrijvingsbedrag       x 100

  aanschafwaarde        

Uitwerking met getallen:

1500 - 300                 =400

          3                    

 400         x 100         =26,67%

1500        

 

Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde. 

Bij deze methode is het afschrijvingsbedrag ieder jaar weer anders. 

Immers je rekent met een vast percentage over een lager wordend bedrag

formule voor het af te schrijven bedrag per jaar:

afschrijvingspercentage :100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

Nu eerst een voorbeeld: 

Je hebt een bedrijfsauto aangeschaft voor €18.000,- die je afschrijft met 28% van de boekwaarde. Bereken de boekwaarde na het eerste jaar

Uitwerking:

afschrijvingspercentage : 100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

28: 100 x 18.000 = 5040

18000 - 5040 = 12960

Je hebt een bedrijfsauto aangeschaft voor €18.000,- die je afschrijft met 28% van de boekwaarde. Bereken de boekwaarde na het tweede jaar

Uitwerking:

afschrijvingspercentage : 100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

28: 100 x 12960 = 3628,8

12960 - 3628,8 = 9331,20

Je hebt een bedrijfsauto aangeschaft voor €18.000,- die je afschrijft met 28% van de boekwaarde. Bereken de boekwaarde na het derde jaar

Uitwerking:

afschrijvingspercentage : 100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

28: 100 x 9331,20 = 2612,74

9331,20 - 2612,74 = 6718,46

Consumentenprijs

• Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag.
• Dit is het bedrag dat ik als bedrijf ontvang ZONDER btw.
• Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
• Dit is het bedrag wat ik als bedrijf ontvang MET btw.
• Bedrijven moeten de btw afstaan aan de overheid, dus zij houden alleen de verkoopprijs over.

Stel ik verkoop zakjes snoep voor een verkoopprijs van 2 euro. Hoeveel wordt dan de consumentenprijs?

Berekening

• Snoep is voedsel (primair goed), dus de btw is 9%.
• De verkoopprijs is 2 euro.
• De consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
• Dus consumentenprijs = 2 / 100 x 109 = 2,18

• Of consumentenprijs = 2 x 1.09 = 2,18
• Of eerst 9% uitrekenen en bij de verkoopprijs optellen

De prijs is 83,49 euro inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

Uitwerking

Exclusief = altijd 100%

Inclusief is in deze opgave 121%

Dus € 83,49 = 121 %

83,49/121 x 100 = € 69

Wat is btw?

1. belasting toenemende waarde
2. belasting toegevoegde waarde
3. belasting toegevoegde winkel
4. belasting tegen waarde

Rentekosten

gemiddeld geïnvesteerd vermogen.

Bij afschrijvingen veranderd de waarde van productiemiddelen continu daarom rekent men rentekosten met het gemiddeld geïnvesteerd vermogen (GGV).

(waarde beginperiode + waarde eindperiode) : 2= GGV

GGV voor gehele levensduur

GGV per jaar

Opgave 1

a. Hoeveel bedragen de jaarlijkse afschrijvingskosten

b. Hoeveel bedragen de jaarlijkse rentekosten

Uitwerking opgave 1

5 minuten pauze

Aan de slag!

Wat? Leren voor de toets

Hoe? In de online leeromgeving

Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.

Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn

Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.

Klaar? Ga verder met een ander vak