Kosten van bedrijfsmiddelen (2), 20-09-2021

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg
5 minuten: pauze
55 minuten: Opdrachten nakijken en maken
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
basis calculatiesMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg
5 minuten: pauze
55 minuten: Opdrachten nakijken en maken
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Diapositive

Het kiezen van de juiste afschrijfmethode
afschrijvingspercentage :100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

Slide 2 - Diapositive

Je schaft een computer aan voor €1.500,- Na 3 jaar kun je deze nog verkopen voor €300,- Bereken de jaarlijkse afschrijving

Slide 3 - Question ouverte

Uitwerking Formule:

aanschafwaarde - restwaarde
economische levensduur




Uitwerking met getallen:

1500 - 300                 =400
          3                    


 

Slide 4 - Diapositive

Je schaft een computer aan voor €1.500,- Na 3 jaar kun je deze nog verkopen voor €300,- Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage (in % van de aanschafwaarde)

Slide 5 - Question ouverte

Uitwerking Formule:

aanschafwaarde - restwaarde
economische levensduur

            afschrijvingsbedrag       x 100
  aanschafwaarde        



Uitwerking met getallen:

1500 - 300                 =400
          3                    

 400         x 100         =26,67%
1500        
 

Slide 6 - Diapositive

Je hebt een bedrijfsauto aangeschaft voor €18.000,- die je afschrijft met 28% van de boekwaarde. Bereken de boekwaarde na het tweede jaar

Slide 7 - Question ouverte

Uitwerking:
afschrijvingspercentage : 100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar


28: 100 x 18.000 = 5040
18000 - 5040 = 12960

28: 100 x 12960 = 3628,8
12960 - 3628,8 = 9331,20


Slide 8 - Diapositive

Leerdoelen:
1. Je kan met BTW rekenen.
2. Je weet wat BTW is.

HUISWERK: Opdracht 13 t/m 15

Slide 9 - Diapositive

Wat is btw?
Waar staat het voor?
  • Btw staat voor Belasting over de Toegevoegde Waarde
  • Een ander woord voor btw is omzetbelasting.


Hoeveel procent is de btw in Nederland?

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel btw betalen we?
  •  9% voor voedsel, water, vee, gewassen, geneesmiddelen, oftewel primaire goederen.
  • Ook 9% voor boeken, kunst en kleine diensten zoals kappers.
  • In het boek staat 6%, dit klopt niet meer sinds 2018.

  • 21% op overige goederen en diensten, oftewel secundaire/luxe goederen.

Slide 11 - Diapositive

Indirecte belasting

Slide 12 - Diapositive

Directe belasting

Slide 13 - Diapositive

Één prijs voor iedereen

Slide 14 - Diapositive

Consumentenprijs
  • Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag.
  • Dit is het bedrag dat ik als bedrijf ontvang ZONDER btw.
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Dit is het bedrag wat ik als bedrijf ontvang MET btw.
  • Bedrijven moeten de btw afstaan aan de overheid, dus zij houden alleen de verkoopprijs over.

Slide 15 - Diapositive

Stel ik verkoop zakjes snoep voor een verkoopprijs van 2 euro. Hoeveel wordt dan de consumentenprijs?

Slide 16 - Question ouverte

Berekening
  • Snoep is voedsel (primair goed), dus de btw is 9%.
  • De verkoopprijs is 2 euro.
  • De consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Dus consumentenprijs = 2 / 100 x 109 = 2,18

  • Of consumentenprijs = 2 x 1.09 = 2,18
  • Of eerst 9% uitrekenen en bij de verkoopprijs optellen

Slide 17 - Diapositive

Btw ervan afhalen
  • 9% btw vrij is NIET hetzelfde als 9% korting
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Consumentenprijs = verkoopprijs / 100 x 109 = 2,18
  • Verkoopprijs = 2,18 / 109 x 100 = 2
  • We berekenen dus NIET 9% van 2,18
  • Want dan krijg je verkoopprijs = 2,18 / 100 x 91 = 1,98 2

Slide 18 - Diapositive

Soms geen btw
In specifieke gevallen wordt er geen btw gerekend voor producten, bijvoorbeeld bij het kopen van goedkope buitenlandse producten. Hier wil de overheid vanaf.

Waarom wil de overheid hier ook btw voor vragen?

Slide 19 - Diapositive

Samenvatting
  • Btw staat voor belasting over de toegevoegde waarde. 
  • Btw is bedoeld voor de consument.
  • Btw is een indirecte belasting.
  • Btw bedraagt 9% voor primaire goederen en 21% voor secundaire goederen.
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.

Slide 20 - Diapositive

5 minuten pauze
timer
5:00

Slide 21 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? Maak opdracht 13 t/m 15 van kosten
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of met Basis calculaties
timer
35:00

Slide 22 - Diapositive

De prijs is 83,49 euro inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

Slide 23 - Question ouverte

Uitwerking
Exclusief = altijd 100%
Inclusief is in deze opgave 121%
Dus € 83,49 = 121 %
83,49/121 x 100 = € 69

Slide 24 - Diapositive

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 25 - Quiz

HUISWERK
opdrachten 13 t/m 15
Hoofdstuk 'kosten soorten'
Paragraaf 'kosten bedrijfsmiddelen'

Slide 26 - Diapositive