lesson 6

• Engels
• Voortgezet speciaal onderwijs

Unit 5 - lesson 6

Upcoming tests

19 februari SO unit 5

5 maart hoofdstuktoets unit 5

Check SOM!

Plan of today

• Homework
• What did we learn last time?
• Learning goal of today 
  
• Instruction 
  
• Get to work  
• Evaluation
  

Show your homework

• Unit 5, opdracht 1 t/m 10 sowieso!
• Strafregels van...

Senna

Jaydey

Willem

Floris

Use the present continuous:
(crawl) She ___________ around like a dog right now!

Use the present simple:
(order) She ________ a milkshake every time we go to McDonalds.

Use the present simple or present continuous:

(look) I don't think she ___________ at us right now.

Translate to English:
rommel, rotzoo

Translate to Dutch:
fizzy drink

Finish the short answer:
Have you got the homework?

1. Yes, you don't.
2. Yes, I have.
3. No, I haven't.
4. No, you haven't.

Learning Goal

What is the learning goal of today?

• I can tell someone how much, many, little, or few there is of something.
• Ik kan aan iemand vertellen hoe veel of hoe weinig er is van iets.

What do you know about the learning goal? 

een beetje tomatensaus = 

How are we going to reach the learning goal?

You will follow an instruction (5 minutes)

You will work on the workbook exercises (20 min.)

Much <> Many

Much gebruik je als..

• je iets niet kan tellen
• er geen -s achter het woord kan
• much water, much coffee, much milk

Many gebruik je als:

• je wel iets kan tellen
• er kan -s achter het woord
• many eggs, many hours, many apples

Little <> Few

• Little en few betekenen weinig.

• Few people, few days, few cars
• Weinig mensen, weinig dagen, weinig auto's

• Little money, little time, little energy
• Weinig geld, weinig tijd, weinig energie

Wanneer gebruik je few:

• het is weinig
• je kan het tellen
  
• er kan -s achter het woord
  
• Few eggs, few cups, few plates, few apples

Wanneer gebruik je little:

• het is weinig
• je kan het niet tellen
• er kan geen -s achter het woord
• Little time, little energy, little water

Use the right amount:
I have _______ money left.

1. little
2. few

Get to work!

• Maak van unit 5 de opdrachten 22 t/m 30 (29 hoeft niet)

• Bij vragen steek je je hand op in stilte. De docent komt je helpen. 

• Je kijkt de gemaakte opdrachten na met het antwoordenboek. 

• Als je helemaal klaar bent, zorg je ervoor dat de opdrachten t/m 15 ook af zijn!

EVALUATION

• What went well?

• What can go better?

• Did we reach the learning goal?

weinig water    =

veel geld            =