5.5 Milieu of genotype? 4V 2223

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
5.5 Milieu of genotype?
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
5.5 Milieu of genotype?

Slide 1 - Diapositive

Oogkleur komt tot stand door polygene overerving. Eén gen is eycl3 en ligt op chromosoom 15. Het dominante allel B van dit gen levert bruin op, het allel b blauw. Een tweede gen is eycl1. Dit ligt op chromosoom 19. Het dominante allel G leidt bij mensen die homozygoot recessief zijn voor eycl3 (bb) tot groene ogen, het recessieve allel g tot blauwe.

Wat is de correcte weergave van het genotype van mensen met blauwe ogen?

Slide 2 - Question ouverte

Kunnen twee ouders die beiden heterozygoot zijn voor de allelen van eycl1 en eycl3 een kind verwachten met groene ogen? Leg uit.

Slide 3 - Question ouverte

Doel 5.5 
Je leert hoe onderzocht wordt welke eigenschappen genetisch worden bepaald en welke door het milieu. 
Je leert welke methoden er worden gebruikt om de genetische eigenschappen aan te passen.
Je leert hoe stoffen buiten het DNA de genetische eigenschappen kunnen beinvloeden



Slide 4 - Diapositive

Nature/ nurture
Men is in de biologie, psychologie en neurowetenschappen nieuwsgierig naar de oorzaak van eigenschappen:

nature (genotype)
of
nurture (milieu/ opvoeding).

Slide 5 - Diapositive

Tweelingenonderzoek
In hoeverre eigenschappen erfelijk zijn of 
(deels) bepaald worden door het milieu blijkt 
vaak uit tweelingonderzoeken.

Eeneiïge tweelingen hebben hetzelfde DNA 
maar niet altijd hetzelfde milieu. Welke 
eigenschappen verschillen?

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Genen beïnvloeden
Klassieke veredeling:
Planten/ dieren die een gunstige combinatie van allelen hebben met elkaar kruisen (bij dieren heet dat fokken)

Genetische modificatie:
een stukje DNA van een ander organisme inbrengen in het DNA van een organisme: transgene organismen.

Slide 9 - Diapositive

GMO's
GMO's (Genetically Modified Organisms) zijn genetische gemodificeerde organismen. Bijvoorbeeld mais/ soja.
Ze zijn gemaakt omdat ze betere eigenschappen hebben dan het origineel.
Veel discussie over: wat mag wel en wat mag niet.
Ethische kwesties.

Slide 10 - Diapositive

Genetische eigenschappen
Het verschil in eigenschappen heeft niet alleen te maken met de aanwezigheid van genen maar ook of deze genen aan of uit staan in een organisme.

Aan het DNA vast zitten allerlei stoffen die de activiteit van genen beinvloeden.

Slide 11 - Diapositive

Epigenetica
De wetenschap die zich hiermee bezig houdt heet epigenetica.
Hoe kunnen genetische eigenschappen veranderen zonder dat de genetische code is gewijzigd?

Slide 12 - Diapositive

Epigenetica
Bijvoorbeeld: het binden van methylgroepen (-CH3 groepen) aan het DNA zorgt voor uitschakeling van een gen.
De hoeveelheid methylgroepen kan worden beinvloed door omgeving (bijvoorbeeld voedsel).
Deze epigenetische code is ook overerfbaar. Daardoor kan de omgeving van je ouders/ grootouders jouw eigenschappen bepalen.

Slide 13 - Diapositive

Doel 5.5 
Je hebt geleerd hoe onderzocht wordt welke eigenschappen genetisch worden bepaald en welke door het milieu. 
Je hebt geleerd welke methoden er worden gebruikt om de genetische eigenschappen aan te passen.
Je hebt geleerd hoe stoffen buiten het DNA de genetische eigenschappen kunnen beinvloeden



Slide 14 - Diapositive

Begrippen 5.5 
nature, nurture, tweelingonderzoek, klassieke veredeling, genetische modificatie, transgene organismen, vector, gentherapie, epigenetica, methylgroep, epigenetische code


Slide 15 - Diapositive

Huiswerk
In de online methode.
Kies een leerweg (default B).
Maak opdrachten 
57, 58, 59, 61 van 5.5

Slide 16 - Diapositive