Spelling periode B

Spelling periode B
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Spelling periode B

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordspelling
Stap 1: bepaal de vorm van het werkwoord 
Stap 2: indien het een pv is, bepaal de juiste tijd
Stap 3: indien het de vt of het vd is, pas wellicht 
                't ex kofschip toe =    +te(n) of +de(n)
                 
!!   Als het werkwoord een bijvoeglijk naamwoord is
      dan schrijf je het zo kort mogelijk.

Slide 2 - Diapositive

Maak een zin met het werkwoord durven in de persoonsvorm enkelvoud tegenwoordige tijd.

Slide 3 - Question ouverte

Maak een zin met het werkwoord durven in de persoonsvorm enkelvoud verleden tijd.

Slide 4 - Question ouverte

Maak een zin met het werkwoord vluchten als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 5 - Question ouverte

Meervoudsvorming
Meervoud op -s: lepels, tantes, cafés, dictees
Meervoud op -'s: wc's, agenda's, bobo's 
                                   -> woorden die eindigen op een klinker + y schrijf je altijd met de s eraan vast
                                                  vb. cowboys, displays   MAAR     baby's   
Meervoud op -ën: klemtoon op -ie -> melodie = melodieën
Meervoud op -''n: klemtoon niet op -ie -> bacterie = bacteriën
Twee meervoudsvormen: appels, appelen / groentes, groentes / secondes, seconden
Geen meervoudsvorm: rijst, melk
Vreemde meervouden: museum = musea of museums, datum= data of datums
                                                 medicus wordt medici (-icus wordt -ici)

Slide 6 - Diapositive

Noteer de meervouden van:
niveau, display, dandy, alpaca, gemeente, melodie

Slide 7 - Question ouverte

Tussenklanken in samenstellingen
Tussenletter -s: die schrijf je als je 'm hoort
Tussen  -(e)n: dit schrijf je als een woord alleen een meervoudsvorm op -en heeft.
                                          vb: pannenkoek, hondenhok, kippenren
Tussen -e: 
     1. meervoud op alleen -s (parade->parades, dus paradepaard)
     2. eerste deel heeft twee meervouden (gedachten, gedachtes, dus gedachtesprong)
     3. eerste deel heeft geen meervoud (tarwe, dus tarwebloem)
     4. het eerste deel verwijst naar een uniek exemplaar (maneschijn, zonnestelsel)
     5. het eerste deel versterkt een bijvoeglijknaamwoord (beresterk, reuzeleuk)
     6. het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord (rijkelui, goedenacht)

Slide 8 - Diapositive

Maak samenstellingen van de volgende woorden:
stoel+dans, staat+secretaris, beer+sterk, aap+trots, aap+rots, zon+steek

Slide 9 - Question ouverte

Verkleinwoorden
Dit zet je erachter: -je, -tje, etje, kje of pje

Korte klanken kunnen lang worden: vat ->vaatje, blad-> blaadje

Let op bij woorden die op een klinker eindigen: hoera->hoeraatje, piano->pianootje, 
auto->autootje, pony->pony'tje

Afkortingen krijgen een apostrof: sms'je, wc'tje, 4'tjes, 5'jes

Slide 10 - Diapositive

Sommige of sommigen?
Met -e: 
   - als ze bijvoeglijk gebruikt worden
   - als ze betrekking hebben op zaken of dieren

LET OP! 
Als het woord betrekking heeft op personen die eerder zijn genoemd in dezelfde zin schrijf je -e 

Met -en:
   - als ze zelfstandig worden gebruikt en betrekking hebben op personen.

Slide 11 - Diapositive

Tijdens de prijsuitreiking zag hij vele/velen bekenden.
A
vele
B
velen

Slide 12 - Quiz

Slechts enkele/enkelen wisten de schaatstocht op tijd uit te rijden.
A
enkele
B
enkelen

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met een van de volgende woorden: allen / enkelen / sommigen.


Slide 14 - Question ouverte

Wat vond je van deze les? Waar ga je nu meer tijd in steken? Wat had je nog graag willen horen?

Slide 15 - Question ouverte