Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
hoofdstuk 1-4 samenvatting
Slide 1 - Diapositive
Hoe verloopt de geldstroom in de economische kringloop?
A
Allen van producent naar consument
B
Alleen van consument naar producent
C
Van producent naar consument & van consument naar producent
D
Alle antwoorden zijn fout
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de functies van geld?
Slide 3 - Question ouverte
Wat is geen ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
Tweemanszaak
C
Besloten
vennootschap (BV)
D
Naamloze vennootschap (NV)
Slide 4 - Quiz
Wat is het verschil tussen afval en uitval?
Slide 5 - Question ouverte
Romy is werkzaam in een kleding zaak. ze werk 32 uur. haar brutoloon is €5.75 per uur. de loonheffing en pensioenlasten bedragen gezamenlijk 20% van het brutoloon, inclusief vakantietoeslag. Romy ontvangt verder iedere maand 50 euro reiskosten. de vakantietoeslag is 8% van het brutoloon. Bereken de loonkosten van Romy voor de werkgever op jaarbasis
Slide 6 - Question ouverte
Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
Slide 7 - Question ouverte
Het OLZ koopt een printer voor € 5.000. De installatiekosten zijn € 50 De econ. levensduur is 5 jaar en de restwaarde is € 1.000 Bereken de interestkosten (2%) over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in € per jaar (afronden op 2 DECIMALEN, met € teken).
Slide 8 - Question ouverte
De constante kosten bedragen €9.375.000,- De normale afzet is 625.000 stuks. De verwachte afzet is 600.000. De variabele kosten zijn €7.500.000,- Bereken de integrale kostprijs
Slide 9 - Question ouverte
Met de primitieve opslagmethode...
A
deel je de indirecte kosten toe aan een product via 1 opslag
B
deel je de indirecte kosten toe aan een product via meerdere opslagmethoden