Les 13.6 Afweer en 13.7 Transplantaties en bloedtransfusies

Wat gaan we doen?
Herhaling 13.6 en 13.7
Uitleg 13.6
Opdrachten maken les 13.6
Uitleg 13.7
Verder werken aan 13.6 en 13.7
Quiz
Evaluatie
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen?
Herhaling 13.6 en 13.7
Uitleg 13.6
Opdrachten maken les 13.6
Uitleg 13.7
Verder werken aan 13.6 en 13.7
Quiz
Evaluatie

Slide 1 - Diapositive

Les 13.6 Afweer

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
13.6.1 Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties en op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
13.6.2 Je kunt omschrijven hoe stoffen een allergische reactie kunnen veroorzaken.



Slide 3 - Diapositive

Infectie
Lichaamsvreemde stoffen die je lichaam binnenkomen kunnen een infectie veroorzaken.

  • Bacteriën
  • Virussen
  • Schimmels
  • Dieren

Slide 4 - Diapositive

Algemene afweer 
  • Opperhuid
  • Talg 
  • Slijmvlies in de luchtwegen
  • Darmwand
  • Maagsap

  • Witte bloedcellen maken ziekte verwekkers onschadelijk

Slide 5 - Diapositive

Tubercolose
Antibiotica

Slide 6 - Diapositive

Antistoffen!
Zijn specifiek

Slide 7 - Diapositive

Immuniteit
Wat kan je hier al over vertellen?

Slide 8 - Diapositive

Natuurlijke passieve immuniteit
Baby krijgt via de placenta of de moedermelk de antistoffen.

De witte bloedcellen maken 
zelf geen antistoffen (passief).

Passieve immunisatie.

Slide 9 - Diapositive



Vaccinatie: Ziekteverwekker wordt "kunstmatig" in het lichaam geïntroduceerd.

Kunstmatige immuniteit
Actief: vaccin bevat een verzwakte ziekteverwekker of losse antigenen. 
Het lichaam maakt ZELF antistoffen.


Passief: Serum bevat antistoffen tegen de ziekteverwekker. 
Het lichaam maakt GEEN antistoffen.

Slide 10 - Diapositive

Allergie
Allergie= reactie op een bepaalde stof
Hierdoor kun je een allergische reactie krijgen

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Slide 13 - Vidéo

Aan de slag!
Basisstof 13.6 Afweer

- Maken opdracht 1 t/m 5 +8.

Slide 14 - Diapositive

Les 13.7 Transplantaties en bloedtransfusies

Slide 15 - Diapositive

Leerdoelen
13.7.1 Je kunt de problemen beschrijven die het afweersysteem veroorzaakt bij transplantaties en auto-immuunziekten.

13.7.2 Je kunt de rol van bloedfactoren bij bloedtransfusies en de rol van de resusfactor bij zwangerschap beschrijven.


Slide 16 - Diapositive

Transplantatie
  • Een transplantatie is het vervangen van een aangetast weefsel of orgaan.
  • Kan zorgen voor een afstotingsreactie.
  • Dit komt doordat de eiwitten op de cellen niet worden herkend.

Slide 17 - Diapositive

Auto-immuunziekte
Bij een auto-immuunziekte maken witte bloedcellen antistoffen tegen je eigen lichaamscellen.


Slide 18 - Diapositive

Bloedgroepen
- Bloedgroep A
- Bloedgroep B
- Bloedgroep AB
- Bloedgroep 0
- Antistoffen
- Antigenen
AB = universele ontvanger
O = universele donor

Slide 19 - Diapositive

Bloedtransfusie

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Resusfactor
Naast A en B antigenen, kun je wel of niet resusantigenen hebben. 
  • Resuspositief: wel het resusantigeen (Rh+)
  • Resusnegatief: niet het resusantigeen (Rh-)
( maakt antistoffen tegen het resusantigeen).

Slide 22 - Diapositive

Resusbaby
  • Als de moeder is resusnegatief is, en is in verwachting van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 23 - Diapositive

Samen oefenen

Slide 24 - Diapositive

Bloedgroepbepaling
3 x testserum:
serum met anti-A
serum met anti-B
serum met anti-resus

1 druppel serum met 1 druppel bloed en mengen

Slide 25 - Diapositive

Aan het werk
Basisstof 13.6 Afweer

- Maken opdracht 1 t/m 5 +8.

Basisstof 13. Transplantatie en bloedtransfusie
- Maken opdracht 1 t/m 4 + 6, 7.

Slide 26 - Diapositive

Wat is een infectie
A
Een bacterie is in je lichaam binnengedrongen
B
Een ziekteverwekker is in je lichaam binnengedrongen. (Je hoeft nog niet ziek te zijn)
C
Een ziekteverwekker is in je lichaam binnengedrongen
D
Een virus is in je lichaam binnengedrongen

Slide 27 - Quiz

Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 28 - Quiz


Het Covid-19 vaccin zorgt voor immuniteit tegen corona. Wat voor soort immuniteit is dat?
A
Natuurlijke actieve immuniteit
B
Natuurlijke passieve immuniteit
C
Kunstmatige actieve immuniteit
D
Kunstmatige passieve immuniteit

Slide 29 - Quiz


Welke lijn toont de vorming van antistoffen na een tweede infectie?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 30 - Quiz

Karel wil zijn bloedgroep weten. Bij een bloedgroepentest is er alleen klontering bij anti-B.
Wat is Karel zijn bloedgroep?
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-

Slide 31 - Quiz

Reuma is een auto immuunziekte.
dat wil zeggen:
A
je krijgt het automatisch als je familie het ook heeft
B
Je lichaam maakt zelf verkeerde cellen aan
C
Als je het hebt, helpen medicijnen niet.
D
je lichaam maakt zelf antistoffen tegen goede cellen

Slide 32 - Quiz


Kunnen 46: Je moet in een afbeelding of een 
verhaaltje van bloedgroepbepaling af kunnen 
lezen welke bloedgroep iemand heeft.
Welke letter geeft het resultaat weer 
van de bloedgroepbepaling van iemand 
met bloedgroep AB?






A
P
B
R
C
Q
D
S

Slide 33 - Quiz

Soms heeft een kind in de baarmoeder een ander resusfactor dan de moeder. Dit kan gevaar opleveren voor het kind.
Is de moeder in dit geval resuspositief of resusnegatief? en het kind?
A
Beide resusnegatief.
B
De moeder is resusnegatief en het kind resuspositief.
C
Beide zijn resuspositief.
D
De moeder is resuspositief en het kind resusnegatief.

Slide 34 - Quiz