Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Immuniteit
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Volgens een onderzoeker is ongeveer 8% van de Nederlanders ooit besmet geraakt met Borrelia. Dit blijkt uit bloedtesten, waarbij antistoffen tegen Borrelia zijn aangetoond. Welk van de volgende bloedbestanddelen produceren deze antistoffen?
A
Bloedplaatjes
B
Bloedplasma
C
Rode bloedlichaampjes
D
Witte bloedcellen
Slide 7 - Quiz
Wat is fagocyteren ?
A
opvreten van ziekteverwekkers door witte bloedcellen
B
de specifieke afweer van T cellen
C
de specifieke afweer van B cellen
D
verhoogde bloedingsneiging
Slide 8 - Quiz
Hoeveel verschillende antistoffen kan één witte bloedcel maken?
A
1
B
2
C
best veel
D
witte bloedcellen maken geen antistoffen
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Je bent actief immuun geworden tegen een bepaalde ziekteverwekker als je... (kies het beste antwoord)
A
de ziekte hebt gehad
B
ingeënt bent tegen deze ziekte
C
antiserum tegen deze ziekte hebt gekregen
D
ingeënt bent of de ziekte hebt gehad
Slide 12 - Quiz
Een nadeel van passieve immuniteit is...
A
het is duur omdat het maken van antistoffen duur is
B
het is kortdurend omdat de antistoffen afgebroken worden
C
het is kortdurend omdat de antistoffen maar kort aangemaakt worden door je lichaam
D
het is gevaarlijk om antistoffen in je lichaam te spuiten
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Worden bij het tot stand komen van actieve immunisatie tegen een bepaalde ziekteverwekker geheugencellen gevormd? En bij passieve immunisatie?
A
Bij geen van beide
B
Alleen bij actieve immunisatie
C
Alleen bij passieve immunisatie
D
bij beide
Slide 16 - Quiz
Bloedgroepen
- Bloedgroep A
- Bloedgroep B
- Bloedgroep AB
- Bloedgroep 0
- Antistoffen
- Antigenen
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
+ of - bloedgroep
Resusfactor: aanwezigheid van resusantigeen op je bloedcel
Rh+ = resuspositief, resusfactor aanwezig
Rh- = resusnegatief, geen resusfactor aanwezig
Bloed heeft van nature geen antistof tegen resus. Ontstaat pas bij besmetting
Slide 19 - Diapositive
Resusfactor
Resusantigenen
- Rh+ als je het resusantigeen
hebt op je bloedcellen.
- Rh- als je geen resusantigeen
hebt op je bloedcellen.
Slide 20 - Diapositive
Resusbaby
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.
Slide 21 - Diapositive
Een patiënt met resus-negatief bloed en bloedgroep AB ontvangt voor het eerst in zijn leven een bloedtransfusie. Hij krijgt bij vergissing een kleine hoeveelheid resus-positief bloed van een donor met bloedgroep A. Twee weken later wordt bepaald welke antistoffen in het bloed van deze patiënt aanwezig zijn. Is in het lichaam van de patiënt tengevolge van deze transfusie antistof anti-A gevormd? En anti-resus?
A
geen van beide
B
alleen anti-A
C
alleen anti-resus
D
anti-A en anti-resus
Slide 22 - Quiz
Veel virussen maken wel ziek maar worden op den duur door het lichaam met succes bestreden. Het organisme is daarna in de meeste gevallen immun voor het virus. Beschrijf op welke wijze een besmetting met deze virussen leidt tot immuniteit. (2p)