Les 1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Les 1

                                                                       Introductie              

 

Datum: 

Wie ben ik?

Mijn naam is ........

Ik kom uit ......../ Ik ben geboren in ......

Ik werk in ........

Ik ben getrouwd. Ik ben niet getrouwd.

Ik heb ........ kinderen

Wat is je naam? 

Waar kom je vandaan? Ik kom uit .......... 

Waar woon je? Ik woon in.........

Waar werk je?

Rooster: 

- Whatsapp groep voor huiswerk

- Boeken

- Eindtoets aan het eind van de cursus

- Evalutie

Boek bladzijde 8

Welke woorden kent u? Welke nog niet?

Wat gebruiken we in de klas?

- Pak blz. 9 voor je

- Luister naar de tekst

- Lees de tekst

Pak blz. 9 

Luister en lees de tekst.

Werk samen

1 Wat is je naam?

2 Waar kom je vandaan?

3 Waar woon je?

4 Waar werk je?

5 Hoe leer je Nederlands?

6 Hoe leer je woorden?

Het alfabet:

Alfabet opnoemen met elkaar

Wat is je voornaam?

Ga op alfabetische volgorde staan

Wat is de eerste letter van je voornaam?

Spel je eigen naam

daarna hetzelfde met achternaam

Persoonlijk voornaamwoorden

Ik - jij - hij - zij - wij - jullie- zij 

Ik heet Rosa

Rosa

ik

ik

Jij zit in de klas.

jij

Saïd

Saïd is mijn broer.

Hij is mijn broer.

Saïd loopt naar de supermarkt. 

Hij loopt naar de supermarkt.

ik

hij

jij

Rosa + Lisa

Lisa is mijn zus.

Zij is mijn zus.

Lisa zit op de grond.

Zij zit op de grond.

ik

hij

zij

jij

Rosa + Lisa

Ik ben Rosa. 
Lisa is mijn zus. 

Rosa en Lisa zitten op de grond

Wij zitten op de grond 

ik

hij

zij

wij

jij

Jij + jij + jij maken deze les.

Jullie maken deze les. 

ik

hij

zij

wij

jullie

jij

Papa en mama staan daar.

Zij staan daar. 

ik

hij

zij

wij

jullie

jij

zij

Ik ben Rosa. Ik woon met Saïd en Lisa in één huis.

1. Wij wonen in één huis.
2. Hij woont in één huis.
3. Zij wonen in één huis.
4. Jullie wonen in één huis.

Ik ben Rosa. Saïd is mijn broer.

1. Zij is mijn broer.
2. Wij zijn mijn broers.
3. Hij is mijn broer.
4. Jij bent mijn broer.

persoonlijke voornaamwoorden:

ik

jij/ je

u

hij

zij/ ze

wij/we

jullie

zij/ ze

wij/ we

Schema tegenwoordige tijd

werkwoord: werken

Maak nu het schema met de 

werkwoorden:

luisteren en brengen

Ik	werk
jij/je	werk t werk jij/ je?
u	werk t
hij / zij/ze	werk t
wij/we	werken
jullie	werken
zij/ ze	werken

Maak de opdrachten uit de reader.

Kijk en luister naar onderstaande filmpjes.

Huiswerk: