Homoniemen en homofonen

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 2 - Question ouverte

Slide 3 - Diapositive

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 4 - Question ouverte

Homoniemen
Een woord met meerdere betekenissen.

Slide 5 - Diapositive

Welk plaatje past bij welke uitleg?
Een voertuig, vooral gebruikt in de landbouw. 
Hulpmiddel om water weg te trekken.

Slide 6 - Question de remorquage

Welke betekenis past erbij?

Tim kocht gisteren een nieuwe bank.

A
Instelling waar geld wordt beheerd.
B
Meubel waar je op kan zitten.

Slide 7 - Quiz

Welke betekenis past erbij?

Zijn arm deed veel pijn.
A
Lichaamsdeel
B
Niet rijk zijn.

Slide 8 - Quiz

Homofonen
Woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft. Ze betekenen niet hetzelfde. 

Slide 9 - Diapositive

Welk woord past op de puntjes?

Hij reed veel te ... op de snelweg.
A
hard
B
hart

Slide 10 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Hij mocht aan het ... draaien.

A
rat
B
rad

Slide 11 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Ik weet niet waar mijn boek ...
A
licht
B
ligt

Slide 12 - Quiz

Ik begrijp wat homoniemen en homofonen zijn en ik kan aan het werk.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Aan het werk
Kader

Blz. 34
Opdracht 7 en 9

Woordpuzzel
Aan het werk 
Basis

Blz. 36
Opdracht 10, 11, 13

Woordpuzzel

Slide 14 - Diapositive

Wat is een homoniem?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is een homofoon?

Slide 16 - Question ouverte