M3 Duits 4. Januar 2021 2e Stunde

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Heute  

Montag 4. Januar 2021

Programm

- Wiederholung Grammatik:
* Trappen van vergelijking
* Voorzetsels in, nach, zu, vor, für 

- Basisaufgaben Kapitel 16 bearbeiten

 

Trappen van vergelijking

lieb - lieber - am liebsten

schön - schöner - am schönsten

spät - später - am spätesten

heiß - heißer - am heißesten

Wanneer de stam eindigt op -d, -t of een sis-klank (s, z, ß) dan komt er een extra -e in de overtreffende trap.

Vul de vergrotende en overtreffende trap in voor het woordje "lieb"

1. lieber - am liebste
2. lieber - am liebesten
3. lieber - am liebsten

Vul de vergrotende en overtreffende trap in voor het woordje "schnell"

1. schneller - am schnellsten
2. schneller - am schnellesten
3. schneller - am schnellste

Vul de vergrotende en overtreffende trap in voor het woordje "berühmt"

1. berühmter - am berühmt
2. berühmter - am berühmtesten
3. berühmter - am berühmsten
4. berühmt - am berühmtesten

Vul de vergrotende en overtreffende trap in voor het woordje "billig"

1. billiger - am billigste
2. billiger - am billigisten
3. billige - am billigste
4. billige - am billigsten

Vul de vergrotende en overtreffende trap in van het woordje "interessant"

Vul de vergrotende en overtreffende trap in van het woordje "langsam"

Voorzetsels in, nach, zu

in = in
* Ich bin in Amsterdam

na = nach
* nach der dritten Stunde

Voorzetsels in, nach, zu

naar = nach

* naar een land/stad --> Ich fahre nach Bern.
* naar links/naar rechts --> nach links, nach rechts

naar = zu

* naar personen --> Ich gehe zu Lotte/ zum Arzt.

* als iets je doel is --> Ich gehe zur Apotheke/ zum Fest.

Voorzetsels in, nach, zu

naar = in 

* aantal vaste uitdrukkingen

Ich gehe ins Museum/ Theater/ Restaurant/ Schwimmbad/ Stadion/ Kino.

Ich gehe in ein Restaurant, in die achte Klasse, in die Sporthalle, in die Stadt, in die Schweiz.

Voorzetsels vor, für

voor = für
* bestemd voor iets of iemand --> Die Blumen sind für dich.

voor = vor
* in alle andere gevallen --> Wir treffen uns vor dem Kino. 

zu Hause, nach Hause

thuis = zu Hause
* Ich bin zu Hause.

naar huis = nach Hause
* Ich gehe jetzt nach Hause. 

Vul in: in, nach, zu, vor, für
Heute Abend gehen wir ... (naar) das Theater (o).

1. in
2. nach
3. zu
4. vor

Vul in: in, nach, zu, vor, für
Wir fahren in Urlaub ... (naar) Deutschland.

1. in
2. nach
3. zu
4. vor

Vul in: in, nach, zu, vor, für
Kommst du mit ... (naar) meine Schwester.

1. in
2. nach
3. zu
4. vor

Vul in: in, nach, zu, vor, für
Die Blumen sind ... (voor) meine Mutter.

1. in
2. nach
3. vor
4. für

Vul in: in, nach, zu, vor, für
Wir treffen uns ... (voor) dem Kino.

1. vor
2. für
3. nach
4. zu

Vul in: nach Hause, zu Hause
Sabine geht ... (naar huis).

1. nach Hause
2. zu Hause

Vul in: nach Hause, zu Hause
Tim bleibt ... (thuis).

1. nach Hause
2. zu Hause

Basisaufgaben Kapitel 16 bearbeiten

Zorg dat je alle opdrachten van Kapitel 16 vrijdag 8 januari om 16.00 uur af hebt. De onderdelen "Hören & Sprechen" mag je overslaan. 

Vrijdag foto's inleveren via It's Learning.