Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
1KGT - Test Yourself Theme 6 - vocabulary and stones
Test Yourself Theme 6
Vocabulary
Stones
1 / 36
suivant
Slide 1:
Diapositive
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Cette leçon contient
36 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositive de texte
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Test Yourself Theme 6
Vocabulary
Stones
Slide 1 - Diapositive
Wat is het Engelse woord ?
Slide 2 - Question ouverte
Wat is het Engelse woord ?
Slide 3 - Question ouverte
Wat is het Engelse woord ?
Slide 4 - Question ouverte
Wat is het Engelse woord ?
Slide 5 - Question ouverte
Wat is het Engelse woord ?
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
Welke sport speel je graag?
Slide 7 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
Ik hou van basketbal.
Slide 8 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
Ik train twee keer in de week.
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
I'm into BMX because I like racing others.
Slide 10 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
Joe is groter dan Sam.
Slide 11 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
This sport is a lot like football.
Slide 12 - Question ouverte
Vertaal de volgende zin:
Tennis is één van de meest populaire sporten ter wereld.
Slide 13 - Question ouverte
Vertaal onderstaande zin:
Why do you admire her?
Slide 14 - Question ouverte
Vertaal onderstaande zin:
Ze is een voorbeeld voor me omdat ze een positieve houding heeft.
Slide 15 - Question ouverte
Welke woord is de Nederlandse betekenis van
brave
A
nerveus
B
jaloers
C
sterk
D
moedig
Slide 16 - Quiz
Welke woord is de Nederlandse betekenis van
honest
A
nerveus
B
jaloers
C
eerlijk
D
moedig
Slide 17 - Quiz
Welke woord is de Nederlandse betekenis van
jealous
A
nerveus
B
jaloers
C
sterk
D
moedig
Slide 18 - Quiz
Welke woord is de Nederlandse betekenis van
strong
A
nerveus
B
jaloers
C
sterk
D
moedig
Slide 19 - Quiz
Welke woord is de Nederlandse betekenis van
proud
A
trots
B
jaloers
C
sterk
D
moedig
Slide 20 - Quiz
Wat betekent deze zin in het Nederlands?
She was the greatest tennis player of all time.
A
Ze was de beste tennisspeelster van het jaar.
B
Ze was de slechtste tennisspeelster van het jaar.
C
Ze was de slechtste tennisspeelster allertijden.
D
Ze was de beste tennisspeelster allertijden.
Slide 21 - Quiz
Wat betekent deze zin in het Nederlands?
What makes her so talented?
A
Wat maakt haar zo slecht?
B
Wat maakt haar de beste?
C
Wat maakt haar zo getalenteerd?
D
Wat maakt haar zo goed?
Slide 22 - Quiz
Wat betekent deze zin in het Nederlands?
Chess is one of the oldest games in the world.
A
Schaken is één van de oudste spellen ter wereld.
B
Schaken is één van de meest gespeelde spellen ter wereld.
C
Schaken is één van de nieuwste spellen ter wereld.
D
Schaken is één van de moeilijkste spellen ter wereld.
Slide 23 - Quiz
Wat betekent deze zin in het Nederlands?
He is a better dancer than I thought.
A
Hij is een betere danser dan zij dacht.
B
Hij is een betere danser dan ik dacht.
C
Hij is een betere danser dan wij dachten.
D
Hij is een betere danser dan Peter dacht.
Slide 24 - Quiz
Wat betekent deze zin in het Nederlands?
Do you practise a lot? Yes, I practise four times a week.
A
Train je veel? Ja ik train veertig keer per week.
B
Train je veel? Ja ik train veertien keer per week.
C
Train je veel? Ja ik train twee keer per week.
D
Train je veel? Ja ik train vier keer per week.
Slide 25 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
vangen
A
throw
B
inspire
C
catch
D
improve
Slide 26 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
verbeteren
A
throw
B
inspire
C
catch
D
improve
Slide 27 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
presteren, uitvoeren
A
perform
B
inspire
C
catch
D
improve
Slide 28 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
beweging
A
balance
B
experience
C
excitement
D
movement
Slide 29 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
evenwicht
A
balance
B
experience
C
excitement
D
movement
Slide 30 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
opwinding
A
balance
B
experience
C
excitement
D
movement
Slide 31 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
verantwoordelijkheid
A
balance
B
responsibility
C
excitement
D
movement
Slide 32 - Quiz
Welk woord betekent in het Engels:
verslaan
A
to lose
B
to practise
C
to defeat
D
to win
Slide 33 - Quiz
Character
Slide 34 - Carte mentale
To be
I
You
She/He/It
We
You
They
are
are
are
is
am
are
Slide 35 - Question de remorquage
They
To have
I
You
He/She/It
We
You
They
have
have
has
have
have
have
Slide 36 - Question de remorquage
Plus de leçons comme celle-ci
1KGT - Test Yourself Theme 6 - vocabulary and stones
Juin 2023
- Leçon avec
35 diapositives
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
woordenboek
Juin 2022
- Leçon avec
49 diapositives
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1,2
unit 2 grammar recap BK
Décembre 2022
- Leçon avec
31 diapositives
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Repetition to be/have got/alphabet 2A
Septembre 2022
- Leçon avec
23 diapositives
Engels
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 1
Grammar recap K
Octobre 2022
- Leçon avec
46 diapositives
Engels
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 3
week 2 - Test Yourself chapter 3 (woordjes, stones en grammar)
Janvier 2022
- Leçon avec
40 diapositives
Engels
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Nulmeting Task 1 - 1HV
Septembre 2024
- Leçon avec
22 diapositives
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
End of the year summary havo 3 stepping stones
Juin 2024
- Leçon avec
40 diapositives
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 3