Identiteit

• WKPV-1
• MBO
• Studiejaar 1

2.2.1: Een bevoegd opsporingsambtenaar vraagt een getuige van een vechtpartij wat er gebeurd is. Deze vertelt zijn verhaal. De opsporingsambtenaar vraagt deze getuige vervolgens naar zijn identiteitsgegevens. De getuige wil deze echter niet geven en loopt weg. Wat moet de opsporingsambtenaar nu doen?

1. De getuige staande houden.
2. De getuige aanhouden omdat deze verdachte is geworden van het niet opgeven van zijn naam.
3. De getuige zijn identiteitsbewijs vorderen.

2.2.2: Welke uitspraak is juist over het vorderen van een identiteitsbewijs?

1. Deze bevoegdheid valt onder het dwangmiddel staande houden.
2. Deze bevoegdheid staat los van de bevoegdheid staande houden.
3. Deze bevoegdheid kan worden afgedwongen.

2.2.3: Wanneer mag een bevoegde opsporingsambtenaar een identiteitsbewijs vorderen.

1. Als hij te maken heeft met een verdachte.
2. Als dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor zijn taak.
3. Als hij te maken heeft met een verdachte of een getuige.

2.2.4: Een BOA domein 1 zonder politiebevoegdheden houdt een verdachte staande. Deze verdachte wil zijn naam niet meedelen. De opsporingsambtenaar vordert hem nu zijn identiteitsbewijs. De verdachte wil deze echter niet tonen. Waartoe is de opsporingsambtenaar nu bevoegd?

1. Hij kan de verdachte nu aanhouden voor het niet voldoen aan de toonplicht van het identiteitsbewijs.
2. Hij kan een identiteitsfouillering uitvoeren bij de verdachte.
3. Hij kan beide bevoegdheden toepassen.

2.2.5: Indien een verdachte geen identiteitsgegevens op wil geven en zijn identiteitsbewijs niet wil tonen, heeft het voorkeur deze gegevens op een ander wijze vast te stellen dan door middel van ingrijpende bevoegdheden. Kan dit ook door het controleren van de door de verdachte opgegeven gegevens door het raadplegen van de Basisregistratie personen (BRP)?

1. Nee, dit is niet mogelijk. De verdachte kan de identiteitsgegevens van iemand anders opgeven.
2. Ja, dit is mogelijk.
3. Ja, dit is mogelijk, maar dan wel in combinatie met iets anders waar zijn naam op staat.

2.2.6: Indien een verdachte geen identiteitsgegevens op wil geven en zijn identiteitsbewijs niet wil tonen, heeft het voorkeur deze gegevens op een ander wijze vast te stellen dan door middel van ingrijpende bevoegdheden. Van welk beginsel is dit een voorbeeld?

1. Het subsidiariteitsbeginsel.
2. Het proportionaliteitsbeginsel.
3. Het opportuniteitsbeginsel.

2.2.7: Jan wordt als getuige gevraagd naar zijn naam en nog een aantal andere gegevens. Hij vertelt opzettelijk dat hij niet religieus is, terwijl hij dit wel is. Is hij nu strafbaar voor het valselijk opgeven van identiteitsgegevens?

1. Nee, hij is getuige dus kan zich hieraan niet schuldig maken. Alleen een verdachte kan worden staande gehouden.
2. Nee, dit gegeven valt niet onder de definitie van identificerende gegevens.
3. Ja, dit kan in dit geval. Een getuige kan ook valse identificerende gegevens opgeven en hiervoor strafbaar zijn.

2.2.8: Klaas-Jan is getuige van een vechtpartij. Als de politie arriveert loopt hij naar een van de agenten toe en zegt: 'ik ben Hans Worst en ik heb helemaal niets gezien'. De agent vertrouwt het niet en vraagt Klaas-Jan naar zijn identiteitsbewijs. Als Klas-Jan deze toont, ziet de agent dat Klaas-Jan dus een valse naam heeft opgegeven. Is Klaas-Jan nu strafbaar?

1. Ja, ook een getuige kan zich schuldig maken aan het opgeven van valse identiteitsgegevens.
2. Nee, een getuige kan zich niet schuldig maken aan het opgeven van valse identiteitsgegevens.
3. Nee, hij werd niet om deze gegevens gevraagd door het bevoegd gezag.

2.2.9: Hamed heeft het identiteitsbewijs van zijn vriend Johan in zijn zak en loopt over straat. Is hij nu strafbaar voor het strafbaar feit voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs art. 231 Sr.?

1. Ja, hij heeft een identiteitsbewijs voorhanden dat niet op zijn naam staat.
2. Ja, hij heeft een identiteitsbewijs op een openbare plaats voorhanden dat niet op zijn naam staat.
3. Nee, hij gebruikt het identiteitsbewijs niet alsof het de zijne is.

2.2.10: Koos zet een valse OV-chipkaart in elkaar. Is hij nu strafbaar voor het strafbaar feit voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs art. 231 Sr.?

1. Ja, hij vervalst een document dat dient ter identificatie.
2. Nee, dit valt niet onder identiteitsbewijzen genoemd in dit wetsartikel.
3. Nee, tenzij hij dit document als echt gaat gebruiken.

2.2.11: Jantien leent haar identiteitsbewijs uit aan Samira met de bedoeling dat Samira drank kan halen in een café. Wie zijn nu strafbaar voor art. 231 Sr voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs?

1. Jantien en Samira alleen als zij het document ook daadwerkelijk gaat gebruiken.
2. Alleen Jantien.
3. Jantien en Samira.

2.2.12: Klaas is zijn identiteitsbewijs verloren. Hij geeft deze ook als vermist op. Inmiddels heeft hij al een nieuwe aangevraagd en ontvangen. Dan vindt hij zijn oude identiteitsbewijs terug. Bij het ophalen van een pakketje bij een depot toont hij per ongeluk het verkeerde identiteitsbewijs. Is hij nu strafbaar voor art. 231 Sr voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs?

1. Ja, het document is als vermist opgegeven. Het maakt hier niet uit of een door hemzelf vermist document betrof of dat van een ander.
2. Nee, hier is geen sprake van opzet.
3. Ja, omdat het document als vermist is opgegeven had hij het document sowieso niet meer voorhanden mogen hebben.

2.2.13: John werkt bij de politie. Hij heeft een politiepas om toegang te krijgen tot het bureau waar hij werkt. Op een dag verliest hij zijn pas. Bas vindt deze pas en werkt de pas bij zodat net lijkt alsof deze van hem is. Is Bas nu strafbaar voor art. 231 Sr voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs?

1. Nee, een dergelijk document valt niet onder de categorie identiteitsbewijzen genoemd in dit artikel.
2. Nee, pas als hij het document daadwerkelijk gaat gebruiken, is hij strafbaar.
3. Ja, dit betreft een identiteitsbewijs zoals in het artikel benoemd. Wel of niet gebruiken maakt hier niet uit.

2.2.14: Mohammed vraagt aan Horst een aantal rijbewijzen voor hem te bewaren. Ondanks dat Mohammed een vermoeden heeft dat het om vervalste documenten gaat, gaat hij toch akkoord. Is Horst nu strafbaar voor art. 231 Sr voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs?

1. Nee, dit is alleen het geval als hij de documenten ook gaat gebruiken of hij deze bij een ander aflevert.
2. Nee, een rijbewijs valt niet onder de categorie identiteitsbewijzen genoemd in dit artikel.
3. Ja, het voorhanden hebben van een dergelijk document wetend of vermoedend dat het vals is, is strafbaar.
4. Nee, een vermoeden is hier niet voldoende. Pas bij weten is er sprake van dit misdrijf.

2.2.15: Johan vervalst een diploma en gebruikt deze om te solliciteren. Is Johan nu strafbaar voor art. 231 Sr voorhanden hebben en gebruik vals identiteitsbewijs?

1. Nee, maar wel voor valsheid in geschrifte.
2. Ja, hij vervalst het document. Door dit document ook daadwerkelijk te gebruiken, maakt hij zich schuldig aan art. 231 Sr.
3. Nee, dit is geen strafbaar feit.

2.2.16: Welk van de volgende documenten valt NIET onder een reisdocument?

1. Een rijbewijs.
2. Een nooddocument.
3. Nederlandse identiteitskaart.

2.2.17: Vanaf welke leeftijd geldt de toonplicht identiteitsbewijzen (buiten het OV)?

1. Vanaf 12 jaar.
2. Vanaf 14 jaar.
3. Vanaf 16 jaar.

2.2.18: Is een toezichthouder bevoegd inzage van een identiteitsbewijs te vorderen.

1. Nee, dit kan alleen worden gedaan bij de verdachte. Een toezichthouder is geen opsporingsambtenaar.
2. Ja, dit kan hij indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak.
3. Ja, maar dan alleen als de persoon niet als verdachte aan te merken is.

2.2.19: Wanneer mag inzage in het identiteitsbewijs gevorderd worden?

1. Er moet een aanleiding zijn.
2. Er hoeft geen specifieke aanleiding te zijn. Dit maakt onderdeel uit van de controlerende taak.
3. Een toezichthouder heeft geen specifieke aanleiding nodig. Voor een opsporingsambtenaar dient de persoon aangemerkt te kunnen worden als verdachte.

2.2.20: Na een aanrijding waarbij een persoon licht raakt, vraagt een politieagent inzage in het identiteitsbewijs van het slachtoffer in het kader van zijn hulpverlenende taak. Als deze het identiteitsbewijs niet wil tonen, kan de agent deze nu vorderen?

1. Nee, dat kan alleen in het kader van zijn opsporingstaak.
2. Ja, dat kan in het kader van de politietaak. Deze omvat niet alleen maar het opsporen van strafbare feiten.
3. Nee, dat is in dit geval niet mogelijk.

2.2.21: Een BOA domein 1 krijgt een melding van een diefstal. Dit strafbare feit valt niet onder domein 1. Ter plaatse gekomen is de verdachte reeds gevlucht. Hij vraagt nu een getuige naar zijn identiteitsbewijs. Deze wil hem niet geven. Mag de BOA deze getuige nu zijn identiteitsbewijs vorderen?

1. Ja, hiertoe is hij bevoegd. Er is een aanleiding, namelijk het opsporen van een strafbaar feit.
2. Ja, ondanks dat hij niet bevoegd is voor het feit diefstal, is het wel zijn taak om ter voorbereiding op het ter plaatse komen van de politie getuigen te horen.
3. Nee, hiertoe is hij niet bevoegd. Het is niet zijn taak dit strafbare feit op te sporen.

2.2.22: Klaas weigert zijn identiteitsbewijs te tonen aan de bevoegde ambtenaar. Welk strafbaar feit pleegt hij nu?

1. Een overtreding van de Wet ID.
2. Een overtreding van art. 447e uit het Wetboek van strafrecht.
3. Een overtreding van art. 184 uit het Wetboek van strafrecht, niet voldoen aan een bevoegd bevel van een bevoegde ambtenaar. Dit is een misdrijf.

2.2.23: Een vrouw met boerka wordt staande gehouden voor verdenking van een strafbaar feit. Omdat een boerka het gezicht voor een groot deel verhuld is identificatie niet mogelijk. De vrouw wil de boerka echter niet afdoen. Wat kan de bevoegde opsporingsambtenaar nu doen?

1. De verdachte aanhouden en de identificatie op het bureau plaats laten vinden door een vrouwelijke collega.
2. De boerka onder dwang afdoen en zo de identificatie alsnog plaats laten vinden.
3. De verdachte het verzoek doen iemand ter plaatse te laten komen die haar kan identificeren. Deze persoon moet zich dan wel op de voorgeschreven wijze identificeren.

2.2.24: Volgens de wet ID moet een identiteitsbewijs getoond worden als de bevoegde ambtenaar dit vordert. Met welk identiteitsbewijs kan men zich in dit geval NIET identificeren?

1. Een pas die toegang geeft tot een kerncentrale.
2. Een rijbewijs.
3. Een vreemdelingendocument.

2.2.25: Een opsporingsambtenaar vordert een verdachte zijn identiteitsgegevens op te geven. Is de verdachte verplicht hieraan te voldoen.

1. Ja, als de bevoegde opsporingsambtenaar dit vordert.
2. Nee, het opgeven van identiteitsgegevens kan niet gevorderd worden, het tonen van het identiteitsbewijs wel.
3. Ja, het tonen van het identiteitsbewijs is verplicht.