Kennistoets 4 bkgt

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Beziensvaardigheden Berlijn

Wat is de hoofdstad van Duitsland

Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?

Noem de buurlanden van Duitsland

Deelstaat met hoogste bevolkingsdichtheid is ?

Welke deelstaten grenzen aan Nederland?

Hoogst gelegen punt Duitsland =

Hoeveel Bundesländer heeft Duitsland?

Het Duitse Parlement heet?

Wanneer viel de Berlijnse muur?

1. 9 November 1986
2. 19 November 1987
3. 9 November 1989
4. 19 November 1989

Wat stond er niet in het 5 jarenplan?

1. arbeidsuren
2. lonen
3. naam van het product
4. hoeveelheden van het product

Waar staat de afkortingen BRD evoor?

1. Bundesrepublik Deutschland
2. Bundrepublik Deutschland

Waar staat de afkortingen DDR voor?

1. Deutsche Demokratische Republik
2. Demokratische Deutsche Republik

Welke gebeurtenis vond er in 1954 plaats

1. Duitsland werd wereldkampioen voetbal
2. de bevolking van de DDR demonstreerden

Wie had de werkelijke macht in de DDR?

1. SED samen met het parlement
2. De SED
3. SED samen met de andere partijen

Wat was de taak van de grenssoldaten die de muur bewaakten?

1. mensen tegenhouden
2. schieten op iedereen die wilde vluchten
3. mensen controleren

Wanneer werd Duitsland weer een Land?

1. 3 Oktober 1989
2. 3 Oktober 1990

Wat was die Stasi?

1. binnenlandse en buitenlandse politie
2. politie
3. Geheime dienst

Vertaal Folge

Vertaal im Augenblickl

Vertaal während

Vertaal Nachteil

Vertaal manchmal

Vertaal ziemlich

vertaal Behauptung

Vertaal Erklärung

vertaal heute

nicht nur...... sondern auch =

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

auch

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

also

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

dennoch

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

trotzdem

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

nämlich

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

deshalb

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

und

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

im Gegensatz zu

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

oder

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

weil

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

trotzdem

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

zum Beispiel

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

zwar

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

dadurch

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

denn

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorbeeld

wenn

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorwaarde

aber

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorwaarde

schließlich

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorwaarde

sodass

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorwaarde

außerdem

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden,oorzaak
4. voorwaarde