1.3 Dierenrijk

Herhaling
1.2 Plantenrijk
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling
1.2 Plantenrijk

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een uniek kenmerk van een plantaardige cel?
A
Heeft een celwand
B
Heeft een celkern
C
Heeft een vacuole
D
Heeft bladgroenkorrels

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke organen heeft een plant?
A
wortels, vaten, stengel, bladeren
B
wortels,stengel, bladeren,bloemen
C
wortels,stengel,bloemen
D
wortels,bladgroenkorrels,bloemen

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

de plantencel is stevig door
A
de celmembraan
B
de celwand
C
de vacuole
D
de celwand en vacuole

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarvoor gebruikt de plant cellulose?
A
vacuole
B
bladgroenkorrel
C
celkern
D
celwand

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hebben plantaardige cellen cytoplasma?

A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet deel 4?
A
celmembraan
B
vacuole
C
celwand
D
cytoplasma

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Hoe heet de grootste zwarte stip in de cel?

A
cytoplasma
B
grote vacuole
C
bladgroenkorrel
D
celkern

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een struik is een houtachtige/kruidachtige plant.
A
Houtachtige
B
Kruidachtige

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe komen houtachtige stengels een hun stevigheid?
En kruidachtige stengels?
A
Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door water hun stevigheid
B
Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door kruiden.
C
Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid.
D
Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door water.

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe noem je planten die stevig blijven door water?
A
Houtachtige planten
B
Kruidachtige planten

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

1.3 
dierenrijk

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1.3 Leerdoelen
-Waaruit bestaat een dier
-Hoe ziet een dierlijke cel eruit
-Wat zijn de grootste en kleinste dieren

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1.3 Begrippenlijst
-cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel-organisme
-celkern-cytoplasma-celkern
-inwendig en uitwendig skelet
-eencellig dier

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Indeling in 4 rijken doe je door de cellen
 
1. Bacterie cel
2. Dierlijke cel
3. Plantencel
4. Schimmelcel
Hoe herken je ze?

Slide 16 - Diapositive

Unieke kenmerken voor rijken:
1. Bacterierijk > als enige geen celkern
2. dierenrijk > Als enige geen celwand
3. Plantenrijk > Als enige bladgroenkorrels
4. Schimmelrijk > Geen uniek kenmerk.
Dieren
Cel 2 is een dierlijke cel

Hij heeft als enige
geen celwand.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Planten
Cel 3 is een plantaardige cel

Hij eeft als enige bladgroenkorrels.


Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Indeling
             Celkern    Celwand      Bladgroen  Vacuole

Planten        ja         ja              ja              ja
Dieren         ja         nee            nee           nee

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Van groot naar klein
cel

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Weefsel
Een groep cellen met dezelfde vorm en dezelfde functie(s)
voorbeelden:
kraakbeenweefsel, spierweefsel.
Een orgaan betaat uit verschillende weefsels.

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Orgaan
Deel van een organisme met een bepaalde taak

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken om een gezamelijke taak uit te voeren.

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Orgaanstelsels

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

organenstelsel

In dit voorbeeld het zenuwstelsel
1
orgaan

In dit voorbeeld de hersenen
2
weefsel

In dit voorbeeld: Zenuwweefsel
3
cel

in dit voorbeeld, een zenuwcel
4

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

inwendig skelet

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

uitwendig skelet

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke onderdelen tref je wel aan in een plantaardige cel, maar niet in een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk van onderstaande onderdelen komt voor in een dierlijke cel
A
celwand
B
celkern
C
bladgroenkorrels

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stroperige vloeistof in de cel waar veel andere 'onderdelen' in liggen heet .....
A
Bladgroenstof
B
Vacuole
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Delen van een organisme zijn van klein naar groot:
A
cel /orgaan /weefsel/ orgaanstelsel
B
weefsel / cel /orgaan /orgaanstelsel
C
cel / weefsel / orgaan / orgaanstelsel
D
orgaanstelsel / orgaan/ weefsel/ cel

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

welk weefsel zie je op het plaatje
A
kraakbeen weefsel
B
beenweefsel

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet een groep organen die samenwerken?
A
Weefsel
B
Organenstelsel

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn de grote hersenen een orgaan, een organenstelsel of een weefsel?


A
orgaan
B
organenstelsel
C
weefsel

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een cel is groter dan een weefsel
A
Onjuist
B
Juist

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke tekening is een weefsel aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een tor heeft een...
A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor skelet heeft dit dier?
A
Inwendig skelet
B
Uitwendig skelet
C
Geen skelet
D
Naalden tussen de cellen

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

(Huis)werk
Maken 1.3

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions