Les 18: Meertaligheid

Les 19: Meertaligheid


p. 255-266
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 19: Meertaligheid


p. 255-266

Slide 1 - Diapositive

Wat is meertaligheid?

Slide 2 - Carte mentale

1. Lees het artikel over Popquiz.

Slide 3 - Diapositive

In welke context wordt het woord 'toptransfer' normaal gezien gebruikt?

Slide 4 - Question ouverte

Wat bedoelt de auteur met 'na jaren openlijk geflirt'?

Slide 5 - Question ouverte

Welke uitspraak verwoordt het best het standpunt van Matthijs van Nieuwkerk?
A
Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands lijken sterk op elkaar.
B
Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands verschillen erg van elkaar.
C
Belgisch-Nederlands is voor Nederlanders onverstaanbaar.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent eloquent?
A
welsprekend
B
vlot
C
verzorgd
D
nauwkeurig

Slide 7 - Quiz

2. Kijk naar een fragment uit Popquiz en breng het taalgebruik in kaart.

Slide 8 - Diapositive

Wie is volgens jou het meest eloquent en elegant in zijn taalgebruik?
A
een Belg
B
een Nederlander

Slide 9 - Quiz

Waarom vind je een Belg/een Nederlander eloquenter in zijn taalgebruik?

Slide 10 - Question ouverte

3. Kijk naar een fragment uit VTM Nieuws.

Slide 11 - Diapositive

Wat is het doel van de workshop Vlaams?
A
de kloof tussen Nederlanders en Vlamingen verkleinen
B
misverstanden op het werk tussen Vlamingen en Nederlanders vermijden
C
Nederlanders die in Vlaanderen werken zich meer thuis laten voelen
D
Nederlanders vlot laten bestellen in Vlaamse horecazaken

Slide 12 - Quiz

ochtend
voormiddag
middag
namiddag
ochtend
voormiddag
namiddag

Slide 13 - Question de remorquage

Wat betekent 'de kandidaat zal doorgaan' in Nederland en Vlaanderen?

Slide 14 - Question ouverte

Waar of niet waar? Het aanvragen is een formulering die behoort tot een sociolect.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Het woord interimkantoor wordt gebruikt in heel het taalgebied.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

4. Lees de tekst over Nederlands en Vlaams

Slide 17 - Diapositive

Wat is de belangrijkste boodschap van de inleiding?

Slide 18 - Question ouverte

Vroeger was de regel: Belgisch-Nederlandse woorden zijn fout, maar dat is helemaal gedateerd. Leg in je eigen woorden uit.

Slide 19 - Carte mentale

Er is helemaal niets mis met het vervlaamsen of verhollandsen van teksten.
akkoord
niet akkoord

Slide 20 - Sondage

Wat betekent 'je pakje wordt binnen 10 uur geleverd' in Nederland vs. Vlaanderen?

Slide 21 - Question ouverte

Vul aan (België):
geld verdienen als ...

Slide 22 - Question ouverte

... in de wielen steken

Slide 23 - Question ouverte

... stijf houden

Slide 24 - Question ouverte

met je ... in de boter vallen

Slide 25 - Question ouverte

Gebruik het internet om de tabel verder in te vullen. Hoe klinken deze uitdrukkingen in Nederland?

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

5. Vergelijk de teksten

Slide 28 - Diapositive

Vind jij het terecht dat deze teksten aangepast worden? Waarom wel/niet?

Slide 29 - Question ouverte

Welke Nederlands-Nederlandse woorden vind je storend?

Slide 30 - Carte mentale

Welke Nederlands-Nederlandse woorden gebruik je zelf?

Slide 31 - Carte mentale

6. Lees de tekst en bekijk de afbeelding

Slide 32 - Diapositive