Spelling H4

2V: Bijles Nederlands
dinsdag 23 maart
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

2V: Bijles Nederlands
dinsdag 23 maart

Slide 1 - Diapositive

Tussenletters in samenstellingen

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Vidéo

SPELLING - TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN
Samenstelling: deur + bel = deurbel. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e-, -s-.

Wanneer voeg je een -s- toe?
  • Als je in een samenstelling een -s- hoort, schrijf je die ook: weersverwachting.
  • Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort: dorpsstraat, want dorpsplein, maar handschoen, want handcrème 

Slide 4 - Diapositive

SPELLING - TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN
Wanneer voeg je -(e)n- toe?
  • Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en-  tussen de woorden: paardenbloem, berenvel

Wanneer schrijf je geen -(e)n- (soms wel -e-)?
  • het eerste deel heeft geen meervoud: gerstebier;
  • het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonnewijzer;
  • het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: gedachtesprong;
  • het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: brekebeen, goedemorgen, plattegrond;
  • het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: bereleuk

Slide 5 - Diapositive


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

rijst + brij

Slide 6 - Question ouverte


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

reus + sterk

Slide 7 - Question ouverte


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

spin + wiel

Slide 8 - Question ouverte


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

kat + luikje

Slide 9 - Question ouverte


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

keuze + stress

Slide 10 - Question ouverte


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

rood + hond

Slide 11 - Question ouverte

1. Wanneer schrijf je een -s-?
2. Wanneer schrijf je -en-?
3. Wanneer schrijf je -e-?

Slide 12 - Question ouverte

Spelling werkwoorden
Gebruik onderstaand schema bij het maken van opdracht 7 en 8.


Persoonsvorm             >           T.T.           
                                           >           V.T.        ik-vorm + te(n)/de(n)


Geen persoonsvorm   >           voltooid deelwoord             ('t Kofschip)
                                           >           infinitief                                  (hele werkwoord)
                                           >           bijvoeglijk naamwoord      (zo kort mogelijk)
                                           >           onvoltooid deelwoord        ( hele ww + -d)
  1. ik of jij/je erachter          = ik-vorm
  2. ev: jij/hij/zij/het                = ik-vorm + t
  3. mv: wij/jullie/zij               = hele werkwoord

Slide 13 - Diapositive

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of in WORD. Na 2/3 minuten kijken we de opdrachten samen na. 
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of niet een persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer die dan in de tegenwoordige tijd. 

  1. Met een handdruk ... (overhandigen) de directeur alle leerlingen hun diploma.
  2. Wie heeft zich ... (verbazen) over jouw eerste plaats bij het hordelopen.
  3. De politie van deze stad ... (behandelen) elke misdaad even serieus.
  4. Sinds wanneer ... (vertalen) onze docent Engels romans in het Nederlands?
  5. Mijn opa's woning was ... (vervuilen) na het overlijden van zijn werkster.

Slide 14 - Diapositive


Wat is de juiste spelling?

Max ... (vermoeden) al wel dat Moritz niet in het donker ... (durven) te rijden. 
A
vermoede, durfde
B
vermoede, durfte
C
vermoedde, durfde
D
vermoedde, durfte

Slide 15 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Gözde ... (vinden) snorkelen nog steeds geweldig, want ze ... (houden ) van gekleurde vissen.
A
vind, houd
B
vindt, houd
C
vind, houdt
D
vindt, houdt

Slide 16 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

De leraar ... (worden) gevreesd om zijn strengheid, dat niemand zelfs maar ... (fluisteren). 
A
wordt, fluisterde
B
werd, fluisterde
C
word, fluisterde
D
word, fluisterte

Slide 17 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Als je mijn les weer ... (verstoren), ... (worden) je onmiddellijk verwijderd.
A
verstoord, wordt,
B
verstoort, word
C
verstoort, wordt
D
verstoord, word

Slide 18 - Quiz

Spelling werkwoorden - oefenzinnen
  1. In een aparte ruimte twiste / twistte de jury langdurig over de uitslag.
  2. Wie wil aandacht besteden / besteedden aan het gepeste / gepestte meisje?
  3. In het stadspark verwonde / verwondde de agressieve hond een jong katje.
  4. Wachtende familieleden verblijden / verblijdden afgelopen zondag de gelande / gelandde passagiers in de aankomsthal.

Slide 19 - Diapositive

Spelling werkwoorden - oefenzinnen
Vul eerst de vorm (pvtt – pvvt – inf – bn) van de werkwoorden in en vul daarna de juiste spelling in.

  1. Een maand geleden ... (verpoten) de eigenaar van de volkstuin zijn plantjes.
  2. ... (verblinden) de laagstaande zon gisteren de chauffeur van het bestelbusje?
  3. Het ... (verwennen) kind wilde gisteren niet op zijn beurt ... (wachten).
  4. De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse voor enkele maanden te ... (verhuren).

Slide 20 - Diapositive