Les 14 zwakke werkwoorden stam -d -t

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Du hast 2 Minuten für:

Je hebt 2 min om: 

• mobiel in de wandtas
• oortjes uit
  
• je zit op je vaste plek

Voordat de docent begint met de les heb je op tafel: 

+ laptop + schrift + planagenda 

Wie is aanwezig?

Geen huiswerk? Geef dit aan als ik je naam roep!

Was machen wir heute?

- planagenda 

- bezittelijk voornaamwoord

- zwakke werkwoorden met -d en -t

- herhaling haben en sein

- herhaling kloktijden 

Planagenda:

op 14 november Proefwerk Grammatica

alle grammatica van H1 + H2 + H3

Het bezittelijke voornaamwoord:

- Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan (mijn, jouw etc.)

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.

- Ik eet mijn brood . / Ich esse mein Brot.

Wat valt je op bij de Duitse vertaling????

ich	ik
du	jij
er	hij
sie	zij (ev)
wir	wij
ihr	jullie
sie	zij (mv)
Sie	U

mein(e)	mijn
dein(e)	jouw
sein(e)	zijn
ihr(e)	haar
unser(e )	ons/onze
eu(e)r(e)	jullie
ihr(e)	hun
Ihr(e)	Uw

Persoonlijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden

Stappenplan 

1. Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.

2. Kijk of het zelfstandige naamwoord

een der, die of das woord is.

3. Besluit of er wel of geen uitgang “e” komt.

mannelijk (m)	vrouwelijk (v)	onzijdig (o)	meervoud (mv)
der Mann	di e Frau	das Kind	di e Autos
mein Mann	dein e Frau	dein Kind	dein e Autos

Voorbeelden:

- Mein Bruder (m) hat Zahnschmerzen.

- Unsere Eltern (mv) sind sehr lieb.

- Eure Lehrerin (v) hat Hunger.

- Ihr Baby (o) schläft.

zelfstandig en stil werken:

maak opdrachten online: 

3.2 opdr. 11 / 12 / 13

Is alles groen? --> dan mag je iets voor jezelf doen

Heb je een rood kruisje? --> opnieuw maken!

Zwakke werkwoorden -d of -t

Stappenplan

Stap 1: Neem het hele werkwoord.

Stap 2: Haal -en weg. Dan vorm je

de stam.

Stap 3: Plak de passende uitgang
achter de stam. 

zelfstandig en stil werken:

maak opdrachten online:

3.4 opdr. 8/ 9/ 10 / 11

3.5 opdr. 1 

Is alles groen? --> dan mag je iets voor jezelf doen

Heb je een rood kruisje? --> opnieuw maken!

Übung

vul nu de juiste vorm van sein in

1. Er ...... sechzehn Jahre alt.

2. Sie ..... dort gewesen. 

3. Hannah ..... die Schwester von Bernd. 

4. Sie ...... Leherin von Beruf.

Übung

vul de juiste vorm van haben in

1. Ich .........  einen Hund

2. Sie ........ es nicht getan

3. Wir ....... das nicht gelernt

4. Ihr ......... das doch gemacht.

Wie spät ist es?

1. Es ist neun Uhr fünfunddreißig.
2. Es ist fünf vor halb zehn.
3. Es ist fünf nach halb zehn.

Wie spät ist es?

1. Es ist fünf nach zwei.
2. Es ist fünf vor zwei.
3. Es ist ein Uhr fünfundfünzig.

Es ist ................

Es ist .........

10:50 Es ist .............

01: 06 Es ist ........................

06:35 Es ist ...................

09:50 Es ist ..........................

groep 1--> klaslokaal

groep 2 --> plein

Weet je de regel nog? Als de stam van een werkwoord eindigt op -d of -t krijg je bij ....., ...../...../..... en ..... een extra ...
Vul in wat er op de puntjes moet staan. Neem de schuine streepjes ook over in je antwoord.

Vertaal de zin naar het Duits:
Het is vier uur.

Vertaal de zin naar het Duits:
Het is half zes.

Vertaal de zin naar het Duits:
Het is tien voor acht.

Vul de kloktijden in:
Um (14:30) ist die Schule aus.

1. halb drei
2. drei halb
3. halb drie
4. drie halb

Vul de kloktijden in:
Um (21:45) gehe ich schlafen.

1. Viertal vor zehn
2. Viertel für zehn
3. Viertel nach neun
4. Viertel vor neun

Belangrijke regels kloktijden

- Uhr altijd met hoofdletter.

- Kwart voor is Viertel vor.

- Kwart over is Viertel nach.

- Viertel is altijd met hoofdletter.

- Voor in het duits dus vor.

- Over is het nach.

Vertaal en vervoeg:
Das ist (mijn) Schule.

1. mein
2. meine
3. mir
4. mich

Kies de goede werkwoordsvorm:

Ich

1. antworte
2. antwortst
3. antwort
4. antworten

Kies de goede werkwoordsvorm:
du

1. antworte
2. antwortst
3. antwortest
4. antworten

Kies de goede werkwoordsvorm:
(reden = praten)
Ihr

1. rede
2. reden
3. redet
4. redest

Kies de goede werkwoordsvorm:
Opa

1. antwort
2. antwortest
3. antworten
4. antwortet

Kies de goede werkwoordsvorm: Meine Mutter

1. bade
2. badst
3. badt
4. badet