Latijn werkwoord herhaling begin klas 3

Latijn
werkwoord
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Latijn
werkwoord

Slide 1 - Diapositive

Welke vertaling hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
ik loop
hij riep
1. wij zeiden
2. wij hebben gezegd
1. jij dacht
2. jij hebt gedacht
jullie leren
zij zagen
zij won
jullie waren

Slide 2 - Question de remorquage

Vertaling van de tijden
praesens
imperfectum
perfectum
tijd
tegenwoordig
verleden
1. verleden
2. voltooid teg.
voorbeeld
vertaling
ik zie
ik zag
1. ik zag
2. ik heb gezien

Slide 3 - Diapositive

Welke vorming hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
stam + uitgang
stam + ba + uitgang
pf-stam + pf-uitgang

Slide 4 - Question de remorquage

Vorming van de tijden
praesens
imperfectum
perfectum
vorming
stam + uitgang
stam + ba + uitgang
pf-stam + pf-uitgang
voorbeeld
vide-t
(hij ziet)
vide-ba-t
(hij zag)
vid-it
(1. hij zag 2. hij heeft gezien)
N.B. pf-stam is (1) stam + v of (2) andere stam

Slide 5 - Diapositive

Welke vorm hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
vocat
vocabat
vocavit
dicis
dicebas
dixisti
veniebatis
paraverunt
vidistis

Slide 6 - Question de remorquage

Werkwoord - personen
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
jullie
wij
zij
ik
hij/zij/het
jij

Slide 7 - Question de remorquage

Uitgangen - prae.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
geb. w.
geb. w.
inf.
tis
mus
nt
o
t
s
te
re
(e)

Slide 8 - Question de remorquage

pendent
A
hij hangt
B
wij hangen
C
zij hangen
D
jullie hangen

Slide 9 - Quiz

salutas
A
jij groet
B
hij groet
C
jullie groeten
D
zij groeten

Slide 10 - Quiz

Uitgangen - impf.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
tis
mus
nt
m
t
s

Slide 11 - Question de remorquage

salutabas
A
jij groet
B
jij groette
C
jij hebt gegroet
D
geen van deze antwoorden

Slide 12 - Quiz

petebam
A
ik val aan
B
ik viel aan
C
wij vallen aan
D
wij vielen aan

Slide 13 - Quiz

Uitgangen - perf.
ev
mv
1e
1e
2e
2e
3e
3e
istis
imus
erunt
i
it
isti

Slide 14 - Question de remorquage

Overzicht uitgangen
prae
impf
perf
1e ev
ik
-o
-m
-i
2e ev
jij
-s
-s
-isti
3e ev
hij/zij/het
-t
-t
-it
1e mv
wij
-mus
-mus
-imus
2e mv
jullie
-tis
-tis
-istis
3e mv
zij
-nt
-nt
-erunt

Slide 15 - Diapositive

vulnerat
A
hij verwondt
B
hij verwondde
C
hij heeft verwond
D
geen van deze antwoorden

Slide 16 - Quiz

vulnerabat
A
hij verwondt
B
hij verwondde
C
hij heeft verwond
D
geen van deze antwoorden

Slide 17 - Quiz

vulneravit
A
hij verwondt
B
hij verwondde
C
hij heeft verwond
D
geen van deze antwoorden

Slide 18 - Quiz

resistunt
A
zij bieden weerstand
B
zij boden weerstand
C
zij hebben weerstand geboden
D
geen van deze antwoorden

Slide 19 - Quiz

nuntiavisti
A
ik bericht
B
ik berichtte
C
ik heb bericht
D
geen van deze antwoorden

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'nuntiavisti' dan wel?

Slide 21 - Question ouverte

spectabatis
A
wij kijken naar
B
wij keken naar
C
jullie kijken naar
D
jullie keken naar

Slide 22 - Quiz

Welke tijd is 'superaverunt'?
A
praesens
B
imperfectum
C
perfectum
D
geen van deze antwoorden

Slide 23 - Quiz

finivi
A
wij beëindigen
B
wij beëindigden
C
wij hebben beëindigd
D
geen van deze antwoorden

Slide 24 - Quiz

Wat betekent 'finivi' dan wel?

Slide 25 - Question ouverte

cito
A
ik ren
B
ik rende
C
ik heb gerend
D
geen van deze antwoorden

Slide 26 - Quiz

Wat betekent 'cito' dan wel?

Slide 27 - Question ouverte

Welke vorm hoort bij welke tijd?
praesens
imperfectum
perfectum
venis
vocavi
vidisti
timuistis
iacebam
iubet
tollebant
portavimus
ponit

Slide 28 - Question de remorquage

Hoe maak je van de praesensstam iace- een perfectumstam?
A
iacu-
B
iacev-

Slide 29 - Quiz

Van het werkwoord dicere (mkstam) wil je perfectum maken. Wat is dan de 1e pers.ev. perf.?
A
dicivi
B
diciveram
C
dixi
D
dicui

Slide 30 - Quiz

resistunt
A
zij bieden weerstand
B
zij boden weerstand
C
zij hebben weerstand geboden
D
geen van deze antwoorden

Slide 31 - Quiz

potuerat
A
hij kon
B
hij had gekund
C
zij hadden gekund
D
zij hebben gekund

Slide 32 - Quiz