wisk x 1.1.

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Buitengewoon secundair onderwijs

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

1. KIJK naar het fragment. (1.4 *)
RONDE 1:
  1. BEANTWOORD de vragen.

Slide 2 - Diapositive

2. Hoe vaak hoor je het woord?
1. getrouwd
2. kinderen
3. zoon
4. dochter
5. zussen

Slide 3 - Diapositive

3. TEKEN.
  1. LUISTER naar de leerkracht.
  2. TEKEN wat je hoort.

Slide 4 - Diapositive

4. ZOEK de persoon.

Slide 5 - Diapositive

5. LEES de woorden.
1. de mama              = de moeder
2. de papa                = de vader
3. de zus                   = de dochter van jouw mama en papa
4. de broer               = de zoon van jouw mama en papa
5. de tante               = de zus van jouw mama of papa
6. de oom                 = de broer van jouw mama of papa
7. de opa                   = de vader van jouw mama of papa
8. de oma                 =  de moeder van jouw mama of papa

Slide 6 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 7 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 8 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 9 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 10 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 11 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 12 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 13 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 14 - Diapositive

6. Wat zeg je?

Slide 15 - Diapositive

7. Lees, luister en zeg na.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Dit is de familie van Maria.
Dit is haar vader.
Dat is haar moeder.
Dat is haar zus.
Dit is een oom.
Maria heeft twee ooms.
Dat is een tante.
Dit is een neef, dat is een nicht.
Zij heeft vijf neven en drie nichten.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

8. LUISTER en antwoord.
Weet je het antwoord niet?
KIJK naar de tekst op de vorige slide.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

9. MAAK een goede zin.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

 LEES de vragen.

1. Heb je een grote familie?
2. Hoeveel ooms en tantes heb je?
3. In welk land wonen ze?
4. Hebben ze kinderen?
5. Zie je ze vaak?
6. Heb je neven en nichten in België?



GEEF antwoord.

1. Mijn familie is ...
2. Ik heb ...

3. Ze wonen in ...
4. Ja, ik heb ... neven en ... 
5. Nee, ik zie ze ... per jaar.
6. Ja/nee, ik heb ...

Slide 25 - Diapositive

11. ZOEK het antwoord op de vraag.
1. Je krijgt een strook van de leerkracht.
2. Op deze strook staat een vraag en/of een antwoord.
3. Zoek het antwoord dat past bij de vraag.

Slide 26 - Diapositive

12. SPEEL TONEEL.
1. ZIT per 2 samen.
2. SCHRIJF een dialoog.
3. OEFEN het dialoog.
4. SPEEL het dialoog vooraan in de klas.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

2. Juist of fout?

Slide 29 - Diapositive


1.
A
juist
B
fout

Slide 30 - Quiz


2.
A
juist
B
fout

Slide 31 - Quiz


3.
A
juist
B
fout

Slide 32 - Quiz


4.
A
juist
B
fout

Slide 33 - Quiz


6.
A
juist
B
fout

Slide 34 - Quiz


7.
A
juist
B
fout

Slide 35 - Quiz


8.
A
juist
B
fout

Slide 36 - Quiz


9.
A
juist
B
fout

Slide 37 - Quiz


10.
A
juist
B
fout

Slide 38 - Quiz

3. De familie van Louis Petit

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Lien

4. de GROTE familie van Jean

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Lien

5. Wie is het? -->

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Lien

6. Dictee: luister en schrijf op papier

Slide 45 - Diapositive