2.2 waarom zou je sparen?

Vandaag:
Spullen op tafel/huiswerk pakken/jassen en oortjes uit/mobiel in telefoontas.

- Nakijken 2.1
- Theorie 2.2
- afmaken van 2.2
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vandaag:
Spullen op tafel/huiswerk pakken/jassen en oortjes uit/mobiel in telefoontas.

- Nakijken 2.1
- Theorie 2.2
- afmaken van 2.2

Slide 1 - Diapositive

Nakijken 2.1

Pinpas of portemonnee?
Wat: nakijken 1 t/m 12.
Waar: Antwoorden in teams (periode 2)
tijd: 5 minuten
klaar? verder met 2.2
wie: zelfstandig.

Slide 2 - Diapositive

2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 3 - Diapositive

2.2 Waarom zou je sparen?
Deze les leer je:
  • Wat de functies van geld zijn
  • Welke redenen je kunt hebben om te sparen
  • Wat rente is en hoe je dit berekend 

Slide 4 - Diapositive

Geldfuncties
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel
Geldfuncties
Ruilmiddel
je koopt iets
Spaarmiddel
Geld bewaren om later uit te geven
Rekenmiddel
Om de waarde van iets in geld uit te drukken

Slide 5 - Diapositive

Spaar jij ergens voor?

Slide 6 - Carte mentale

2.2 Waarom zou je sparen?
Redenen om te sparen (spaarmotieven):
  • Voor een doel (-> om over een tijdje een bepaald iets te kunnen kopen)
  • Uit voorzorg (-> zodat je geld hebt voor als je onverwacht iets moet betalen)
  • Voor de rente (-> je krijgt rente van de bank).

Slide 7 - Diapositive

Rente
  • Je spaart je geld op de bank
  • De bank 'bewaart' jouw geld. 
  • De bank mag jouw geld uitlenen aan andere klanten.
  • Als 'bedankje' daarvoor krijg jij rente % 

Slide 8 - Diapositive

Rente berekenen
Rentebedrag per jaar = spaarbedrag : 100 x rente %
Opdracht 1. je zet 500 euro op je spaarrekening. Hier krijg je 2,5% rente over. Hoeveel euro
Opdracht 2. je krijgt van je ouders voor je verjaardag 210,50. Dit zet je op een rekening tegen een rente van 1,25% rente. bereken hoeveel rente je per jaar krijgt.

Slide 9 - Diapositive

Hoeveel rente krijg ik. Ik heb € 500,- op de bank en krijg 1,3% rente.

Rentebedrag per jaar = spaarbedrag : 100 x rente %

Slide 10 - Question ouverte

Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als .............
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel
D
weggeefmiddel

Slide 11 - Quiz

Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
A
sparen voor de rente
B
sparen uit voorzorg
C
sparen voor een doel
D
sparen voor een ander

Slide 12 - Quiz

Aan de slag
Wat: Opdracht 13 t/m 25 blz 42-45
tijd: 15 minuten
klaar? opdr 8 t/m 13 op blz 60.

good luck!

Slide 13 - Diapositive

Welkom
Pak je spullen voor je neus/jassen uit/mobiel in telefoontas/eten en drinken in tas

1. herhaling 2.2
2. maken opdrachten uit het boek.
3. zelfstandig nakijken mbv antwoorden.

Slide 14 - Diapositive

Het spaarmotief is hier
A
voorzorg
B
rente
C
doel
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 15 - Quiz

Leg in je eigen woorden uit wat sparen voor de rente is.

Slide 16 - Question ouverte

Rekenen met rente: je zet 2.500,- op de bank. Je krijgt hier 1,8% rente op. Bereken hoeveel euro dit is.
A
45
B
50
C
55
D
60

Slide 17 - Quiz

Rekenen met rente: Je krijgt van je oma 13.400 euro. Dit zet je op een spaarrekening met 2,6% rente. Hoeveel rente krijg je na 1 jaar?
A
330,30
B
335,60
C
340,50
D
348,40

Slide 18 - Quiz

Geef bij de voorbeelden aan welke geldfunctie erbij hoort.
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Je ziet dat een broek €80 kost
Het kopen van een jas
Je zet geld opzij om een shirt te kopen

Slide 19 - Question de remorquage

Aan de slag!
Wat: Maak 13 t/m 25 (blz 42)
wie: voor jezelf.
tijd: 20 minuten
klaar? nakijken
klaar? maak 8 t/m 13 op blz. 60

Slide 20 - Diapositive