werkwoorden 2 (VT)

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Werkwoorden in de verleden tijd (VT) 

Welke zin(nen) staan in de verleden tijd?

1. Ik eet een lekker ijsje bij Olala.
2. Ik laat een ballon op.
3. De jongen bloosde toen hij het meisje zag.
4. Jij zingt wel erg mooi!

Welke zin(nen) staan in de verleden tijd?

1. Beantwoordden jullie de vraag?
2. Daan gaat samen met Vigo in het park spelen.
3. De man laat zijn hondje 's avonds uit.
4. Juffrouw Anne loopt hard de trap af.

Stappen persoonsvorm verleden tijd:

1. Lees de zin.

2. Is het een persoonsvorm?

 Persoonsvorm VT? 

1. Kijk naar het hele werkwoord en haal er -en vanaf.

2. Zit die laatste letter in 

'T KoFSCHiP X? 

ja = +te / +ten 

nee= +de / +den

3. Schrijf de ik-vorm op
+ te(n) of de(n) 

3. Zoek het onderwerp. Enkelvoud of meervoud? 

Hoe vind je het onderwerp?

Je vindt het onderwerp door de vraag te stellen:

wie of wat + de persoonsvorm

Marietje rent snel naar school.

WIE OF WAT RENT?

onderwerp = Marietje 

De jongen ....  gisteren tegen de tafel. 

1. Lees de zin. 

2. Is het een persoonsvorm? (Maak de zin vragend.)

Smurfde de jongen gister tegen de tafel? (Ja= een persoonsvorm.)

3. Wat is het onderwerp? (Wie of wat smurfde? = de jongen.)

Enkelvoud of meervoud? (De jongen = 1 = enkelvoud) 

(schoppen)

De jongen ....  gisteren tegen de tafel. 

1. Kijk naar het hele werkwoord. (schoppen) Haal er -en vanaf. (schopp)

2. Zit de laatste letter in 'T KoFSCHiP X? (de P, ja zit er in. Dus: +te / +ten) 

3. Schrijf de ik-vorm (schop) + te 

SCHOPTE

(schoppen)

De baby ....  vorige week elke avond. 

1. Lees de zin. 

2. Is het een persoonsvorm? (Maak de zin vragend.)

Smurfde de baby vorige week elke avond? (Ja= een persoonsvorm.)

3. Wat is het onderwerp? (Wie of wat smurfde? = de baby.)

Enkelvoud of meervoud? (De baby = 1 = enkelvoud) 

(huilen)

De baby .... vorige week elke avond.  

1. Kijk naar het hele werkwoord. (huilen) Haal er -en vanaf. (huil)

2. Zit de laatste letter in 'T KoFSCHiP X? (de L, zit er niet in. Dus: +de / +den) 

3. Schrijf de ik-vorm (schop) + de 

HUILDE 

(huilen)

De kinderen .... vanmorgen met elkaar. 

1. Lees de zin. 

2. Is het een persoonsvorm? (Maak de zin vragend.)

Smurfden de kinderen vanmorgen met elkaar? (Ja= een persoonsvorm.)

3. Wat is het onderwerp? (Wie of wat smurfden? = de kinderen.)

Enkelvoud of meervoud? (De kinderen = meer dan 1 = meervoud) 

(praten)

De kinderen .... vanmorgen met elkaar. 

1. Kijk naar het hele werkwoord. (praten) Haal er -en vanaf. (prat)

2. Zit de laatste letter in 'T KoFSCHiP X? (de T, ja zit er in. Dus: +te / +ten) 

3. Schrijf de ik-vorm (praat) + ten 

PRAATTEN

(praten)

De juf.... gisteren de keuken. 

1. Lees de zin. 

2. Is het een persoonsvorm? (Maak de zin vragend.)

Smurfde de juf gisteren de keuken? (Ja= een persoonsvorm.)

3. Wat is het onderwerp? (Wie of wat smurfde? = de juf.)

Enkelvoud of meervoud? (De juf = 1 = enkelvoud) 

(verven)

De juf.... gisteren de keuken. 

1. Kijk naar het hele werkwoord. (verven) Haal er -en vanaf. (verv)

2. Zit de laatste letter in 'T KoFSCHiP X? (de V, nee niet in. Dus: +de / +den) 

3. Schrijf de ik-vorm (verf) + de

VERFDE

(verven)

vliegen (VT)
Het vliegtuig.............door de lucht.

leven (VT)
.......................de prins en prinses nog lang en gelukkig?

kijken (VT)
Julia ...............het hele weekend naar films op Netflix.

stoppen (VT)
Willem ............... vorig jaar met roken.

lachen (VT)
De meiden ............... hem afgelopen week uit.

praten (VT)
Gert ......... tegen Henk, maar hij luisterde niet

schenken (VT)
Piet ....... een lekker glas melk voor zijn zus

raden (VT)
Rijk-jan ....... het goede antwoord bij Lingo

Dan nu

Numo