Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Werkwoorden
Slide 1 - Diapositive
Dit is belangrijk bij werkwoordspelling!
- Dat je de verschillende werkwoorden kent
- Dat je weet hoe je de persoonsvorm kan vinden
- Dat je weet hoe je het voltooid deelwoord herkent
- Hoe je werkwoorden op de juiste manier vervoegt
Slide 2 - Diapositive
De persoonsvorm
De persoonsvorm kan je op twee manieren vinden:
- Door de zin vragend te maken - Door de zin in een andere tijd te zetten
Slide 3 - Diapositive
Voltooid deelwoord
- Een voltooid deelwoord begint vaak met -ge, -be of -ve
- Een voltooid deelwoord eindigt op -d of -t (denk aan 't ex kofschip), of op -en. Nooit op -dt!
- Er staat altijd een hulpwerkwoord in de zin: hebben, zijn, kunnen, worden etc.
Slide 4 - Diapositive
Infinitief
- Een infinitief is hetzelfde als het hele werkwoord. Denk aan de wij-vorm (bijvoorbeeld 'werken' of 'praten').
- Er staat niet altijd een infinitief in de zin. Voorbeeld: 'Samantha loopt naar school'.
Slide 5 - Diapositive
Regels over werkwoordvervoegingen
- Werkwoorden in tegenwoordige tijd - Werkwoorden in verleden tijd
Slide 6 - Diapositive
Werkwoorden in tegenwoordige tijd:
Regels:
Slide 7 - Diapositive
Werkwoorden in verleden tijd:
Regels:
Slide 8 - Diapositive
Maar hoe weet je of een werkwoord eindigt met -te(n) of -de(n)?
Slide 9 - Diapositive
1. Ik wilde dat ik ook zo'n prachtig boek had ............... (schrijven)
2. De man heeft een mooi leven ............... (leven) 3. Tim is vanmorgen naar school ............... (fietsen) 4. Het meisje heeft aan de deur ............... (rammelen) 5. Bij de herkansing heeft zij haar cijfer ............... (verdubbelen)