verdiepingsopdrachten h.2 met uitleg

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Verdien je genoeg?

Inkomen, inflatie en koopkracht

verdiepingsopgaven H.2

Hoofdstuk 2 

Verdiepingsopdrachten en extra theorie.

Volgende week een oefentoets in lessonup hoofdstuk 2 en de verdiepingsstof. 

Zelfstandig nakijken opdracht 1 en 2 van de verdiepingsstof.

Nieuw-Oud/Oud

1a 1940: 500 gram = 1 pond kaas kostte in euro’s 0,45378 x f 0,38 = € 0,17. 

Dit is € 6,25 - € 0,17 x 100% = 97,3% minder dan in 2012. 

                     € 6,25

c.  1940: 200 gram schouderham kostte in euro’s 0,45378 x f 0,29 = € 0,13. 

Dit is € 2,38 - € 0,13 x 100% = 1.730,8% meer dan in 1940. 

                 € 0,13

 d 1 940: het hele boodschappenpakket kostte in euro’s 0,45378 x f 3,725 = € 1,69. 

Dit is  € 32,96 - € 1,69 x 100% = 1.850,3% meer dan in 1940. 

                   € 1,69

Wat is inflatie?

1. Stijging van de prijzen
2. Daling van de prijzen
3. Stijging van de koopkracht
4. Het geld wordt meer waard

Inflatie: prijsstijging, hierdoor daalt koopkracht

Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil

Deflatie is een daling van het algemeen prijspeil

Koopkracht

Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.

Je koopkracht is dus afhankelijk van:

- De prijzen

- Je inkomen

Nominale waarde van je inkomen

Stel je inkomen is €1500 per maand.

Je krijgt een loonsverhoging van 2%

Dan ga je er nominaal €30 op vooruit. Dit is een nominale stijging.

ga je geld halen bij meneer van Nienes (vandaag of morgen)

minder koopkracht

Je kunt dus minder kopen voor je geld. Dat komt doordat de prijzen zijn gestegen. Er is inflatie. Inflatie kan je meten met behulp van indexcijfers. Dit zijn een soort verhoudingsgetallen waarmee de grootte van een bepaald verschijnsel wordt uitgedrukt ten opzichte van datzelfde verschijnsel in een andere periode.

De periode waarmee we alle andere periodes vergelijken noemen we het basisjaar.

Dit basisjaar krijgt het indexcijfer 100 (wordt op 100% gesteld).  

RIC= Nic/Pic x 100

Ric= reeel indexcijfer, koopkracht, wat kan ik kopen voor mijn geld 

Nic= nominaal indexcijfer (5% meer inkomen)

Pic= prijsindexcijfer (4% prijsstijging)

Dus in dit rekenvoorbeeld:

105/104x100=100,9615 (is reeel indexcijfer)

De koopkracht is dus t.o.v. het basisjaar met 0,9615 gestegen. Het basisjaar is 100.

Het inkomen van Marco stijgt in 2020 met 2,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,8% t.o.v. het basisjaar.

Bereken het indexcijfer van het reëel inkomen.

1. 100,8
2. 99,2
3. 86,8
4. 130,2

Wat gebeurt er met de koopkracht als het nominaal inkomen met een lager percentage stijgt dan dat de prijzen stijgen?

1. De koopkracht daalt
2. De koopkracht blijft gelijk
3. De koopkracht stijgt

Koopkracht stijging en daling

Als de inflatie 2% en de rente op mijn spaargeld 1% bedraagt, dan..

1. daalt mijn koopkracht
2. gebeurt er niks met mijn koopkracht
3. stijgt de koopkracht

Stel je inkomen was in 2019 €2.000 en is in 2020 met €100 gestegen.

1. Dit is een nominale loonstijging van 5%
2. Dit is een reële loon stijging van 4,8%
3. Dit is een reële loonstijging van 5%
4. Dit is een nominale loonstijging van 4,8%

Je loon in 2020 is nominaal gestegen met 5% ten opzichte van 2019. Wat is het indexcijfer van 2019

1. 105
2. 95
3. 100
4. 90

Het nominaal indexcijfer van het inkomen is in 2020 105 (=NIC). De prijzen in 2020 zijn ten opzichte van 2019 met 4% gestegen. Hoeveel is het prijsindexcijfer (=PIC) in 2020?

1. 100
2. 104
3. 96
4. 109

Ten opzichte van het basisjaar (2019) zijn de prijzen met 4% gestegen en het loon met 5%. Hoeveel is de toe- of afname van het reëel inkomen?

1. toegenomen met 1%
2. toegenomen met 0,96%
3. afgenomen met 1%
4. geen verandering

Job zijn inkomen blijft gelijk, maar de prijzen stijgen. Welk antwoord is juist?

1. Hij heeft meer koopkracht
2. Hij heeft minder koopkracht
3. Zijn koopkracht blijft hetzelfde

Yes! Je gaat per maand 50 euro meer verdienen bij de supermarkt. Alle prijzen van de producten die je koopt blijven gelijk. Stijgt, daalt of blijft de koopkracht nu gelijk?

1. Koopkracht stijgt
2. Koopkracht daalt
3. Koopkracht blijft gelijk

Wat is het indexcijfer van 2016?

Jaar	2013	2014	2015	2016
Prijs	€ 2,64	€ 2,75	€ 2,51	€ 2,78
Indexcijfer		100

1. 98,9
2. 101,1
3. 98
4. 101

Manier 1:

Gegeven gevraagde jaar / gegeven basisjaar x 100 = ...

--> € 2,78 / € 2,75 x 100 = 101,1

Manier 2:

(nieuw - oud) / oud x 100% = .... + 100 = ...

(€ 2,78 - € 2,75) / € 2,75 x 100% = 1,0909.... + 100 = 101,1

Jaar	2013	2014	2015	2016
Prijs	€ 2,64	€ 2,75	€ 2,51	€ 2,78
Indexcijfer		100

Wat is het indexcijfer van 2016?

Jaar	2013	2014	2015	2016
Prijs	€ 2,64	€ 2,75	€ 2,51	€ 2,78
Indexcijfer			100

1. 89,2
2. 90,3
3. 98,6
4. 110,8

Jaar	2013	2014	2015	2016
Prijs	€ 2,64	€ 2,75	€ 2,51	€ 2,78
Indexcijfer	100	104,2	95,1	105,3

Dus:

Is het indexcijfer hoger dan 100? Er is een procentuele stijging!

Is het indexcijfer lager dan 100? Er is een procentuele daling!

Jaar	2013	2014	2015	2016
Prijs	€ 2,64	€ 2,75	€ 2,51	€ 2,78
Indexcijfer	100	104,2	95,1	105,3