4B -proeftoets

In welke alinea(’s) staat/staan vooral feiten?
1 / 23
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

In welke alinea(’s) staat/staan vooral feiten?

Slide 1 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 2 - Question ouverte

Welk signaalwoord voor een argument staat in alinea 3?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de mening van Giels oom over het alleen wonen van kinderen in het
buitenland?

Slide 4 - Question ouverte

Wat staan er vooral in de tekst?
A
alleen feiten
B
feiten en de mening vd schrijver
C
feiten en de mening van een ander
D
feiten, de mening van de schrijver en die van een ander

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'beperkt'?
A
voorstellen
B
begrijpen
C
niet volledig
D
onnodig

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'introduceren'?
A
voorstellen
B
begrijpen
C
niet volledig
D
onnodig

Slide 7 - Quiz

De verslaggever gaf heel enthousiast […] over de bokswedstrijd
A
aankondigen
B
commentaar
C
omstandigheden
D
variëren

Slide 8 - Quiz

Ondanks de slechte […] slaagde Finn erin de bergtop te bereiken.
A
aankondigen
B
commentaar
C
omstandigheden
D
variëren

Slide 9 - Quiz

Met een paar goede kledingstukken kun je eindeloos […].
A
aankondigen
B
commentaar
C
omstandigheden
D
variëren

Slide 10 - Quiz

Wat is het meervoud van 'kopie'?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het meervoud van 'kind'?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het meervoud van wc?

Slide 13 - Question ouverte

Op alle pizza's hebben de kok's verschillende ingrediënten gedaan.

Slide 14 - Question ouverte

De obers serveerden de chocoladetaartjes met op alle schoteltjes drie druifen.

Slide 15 - Question ouverte

Met een entreekaartje van twee euro kun je alle musea's in de drie grote steden de komende twee weekenden bezoeken.

Slide 16 - Question ouverte

Natuurlijk [herkennen] je vriendin je nog wel.

Slide 17 - Question ouverte

De vrachtwagen [vervoeren] gevaarlijke stoffen.

Slide 18 - Question ouverte

Mijn buurmeisje [verhuist / verhuisd] volgende week naar Londen.
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 19 - Quiz

De site [meldde / melde] een verkeerde prijs voor de flatscreen.
A
meldde
B
melde

Slide 20 - Quiz

Naar de-woorden verwijs je met […] en […].

Slide 21 - Question ouverte

Waar heb je mijn sleutels neergelegd? Ik kan [hun/ze] nergens vinden
A
hun
B
ze

Slide 22 - Quiz

Moet ik [jou/jouw] jas ook even meenemen?
A
jou
B
jouw

Slide 23 - Quiz