Past Simple - Past Continuous B/K

• Engels
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 3

02 December 2022

Friday

Afspraken

• Als je iets wilt zeggen, steek je je hand op
  
• Je luistert en bent dus stil
  
• Je werkt mee
  
• Je schrijft mee in je schrift/werkboek/Chromebook
  
• Je kletst niet met je klasgenoten en reageert niet op/naar anderen
  
• Je gebruikt je Chromeboek alleen als het nodig is

• Je maakt je huiswerk, of je ouders worden geïnformeerd

Plan

• Let's catch up!
  
• We'll continue Unit 3, Lesson 1+2
  
• Recap Grammar
• Homework

Unit 3 

Unit 3 Lesson 1, page 97

Maken: exc. 3,4 + 5 en 6&7, 

page 97- 99

Lesson 3.1

New words, page 97

WRTS 

Exc.10, page 102

The Past Simple

Bij regelmatige ww                   Bij onregelmatige ww

altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker weet dat iets in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple), page 173/174

Vragen en ontkenningen

Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord

Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Signaalwoorden Past Simple

LADY (afkorting van de 4 soorten signaalwoorden) W

Last (last year, last summer)

Ago (a year ago, two days ago)

Date (een datum)

Yesterday

When ..?

Choose the correct Past Simple form:
(+) My sister ....... with her friends yesterday.

1. has played
2. played
3. plaied
4. did played

(+) My teacher ....... me how to use the Past Simple yesterday.

1. teached
2. taughted
3. taught
4. teaches

(?) ..... for his test?

1. Did he studyed?
2. Did he studied?
3. Studied he?
4. Did he study?

(-) I ..... him with his test.

1. didn't helped
2. didn't help
3. helped not
4. didn't helping

(+) I .... them a nice story

1. telled
2. did telled
3. did told
4. told

(-) We ..... home together.

1. didn't went
2. not went
3. didn't go
4. doesn't go

(?) Where ..... those boots?

1. did he buy?
2. did he bought?
3. bought he?
4. buyed he?

Past Simple - Past Continuous

Past Continuous

Wanneer gebruik je Past Continuous?

Eigenlijk is het heel simpel, want er geldt maar 1 regel:

• Je gebruikt de Past Continuous om te zeggen dat iets in het verleden een tijdje duurde of een tijdje aan de gang was. 

• Het verschil met de Past Simple is dus dat de Past Simple gaat om een moment, terwijl de Past Continuous gaat over een langere gebeurtenis. 
  

Past Continuous

Hoe maak je die?

De regel is vrij eenvoudig:

• Past Continuous = was / were + werkwoord+ing

1. was hoort bij enkelvoud (I, he, she, it)
2. were hoort bij meervoud en bij you (you, we, you, they)

Past Continuous 

Klik hier voor extra online oefeningen.

Op de volgende pagina vind je video uitleg over dit onderwerp.

(wat er wordt verteld over onregelmatige werwoorden hoef je dit jaar nog niet te kennen!)

Past Continous  &  Past Simple

page 100 & 101

Past Continuous = al aan de gang (duurde lang)

Past Simple = iets gebeurde (kort)

Let op: to like - liking     to plan - planning

Wanneer gebruik
je de
Past Continuous?

1. Als iets aan de gang is
2. Als iets gisteren is gebeurd
3. Als iets een tijdje aan de gang was
4. Als je wilt zeggen wat je aan het doen bent

Past simple or Past continuous?

I was having a shower.

1. Past simple
2. Past continuous

We sang that song yesterday.

1. Past Simple
2. Past continuous

We ______ (watch) TV when we ______
(hear) a loud noise.

1. were watching - heared
2. was watching - heared
3. were watching - heard
4. was watching - heard

Last year I _____ (visit) Paris and Rome.

1. was visiting
2. visited
3. were visiting
4. visitted

He ____ (work) in the garden when he _____ (find) the money.

1. were working - finded
2. worked - was finding
3. was finding - works
4. was working - found

Unit 2 CREATIVITY

Maken:

ChromeBook – Unit 2 – 

Lesson 1 – Reading – Grammar – Exc. 8/9 + Practise more 

What did you learn today ?

Tuesday, December 06 

3B12 – 4th hour

3B3 – 5th hour

Unit 3 

Learn: Words Lesson 1, page 170

Make: Unit 3 – Lesson 1 – Grammar + PractiseMore

Have to / Has to

Sara...................wear a uniform at school.

1. have to
2. has to

Moeten:  Have to /Has to

Bevestigende zinnen:      I/you/we/they = have to + hele ww

                                               he/she/it = has to + hele ww

Ontkennende zinnen:     I/you/we/they = don't have to + ww

                                               he/she/it =  doen't have to + ww

Vraagzinnen:                      I/you/we/they = do......have to + ww

                                               he/she/it = does..........have to + ww

Most students have/has to do homework.

1. have
2. has