zinsopbouw

zinsopbouw
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
StudievaardighedenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

zinsopbouw

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin en bijzin

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik heb gehoord, dat Maria een auto heeft gekocht.
a. hoofdzin, hoofdzin
b. bijzin, hoofdzin
c. hoofdzin, bijzin
d. bijzin, bijzin

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Wie aan mijn vriendje zit, zal ik een waarschuwing geven.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Ze hebben allemaal hetzelfde kapsel waardoor je ze amper kunt onderscheiden.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik zie twee muizen, als ik goed kijk.

Hoofdzin en bijzin?
A
hz + hz
B
hz + bz
C
bz + bz
D
bz + hz

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 8 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Het is ongelooflijk, maar zij heeft dat echt tegen mij gezegd.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin of bijzin?
‘(1)Ilse kan niet pinnen, (2) omdat haar saldo te laag is.’
A
1 = hoofdzin, 2 = bijzin
B
1 = bijzin, 2 = hoofdzin
C
1 en 2 zijn allebei hoofdzinnen
D
1 en 2 zijn allebei bijzinnen

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin of bijzin?
Klein Duimpje verdwaalde niet, want hij had kruimels achtergelaten.
want hij had kruimels achtergelaten =
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 12 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin? Mijn moeder huilde tranen met tuiten, omdat mijn broertje een inbraak had gepleegd.
A
HZ + BZ
B
BZ + BZ
C
HZ + HZ
D
BZ + HZ

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Samengestelde zin 
Hoofdzin + bijzin
Bijzin + hoofdzin 
Hoofdzin + hoofdzin 



NOOIT: BIJZIN + BIJZIN

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions