Grammatica 2

Vandaag
  • Past continuous
  • Past Simple
  • Past perfect
  • First and Second Conditional 
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EnglishSecondary Education

Cette leçon contient 37 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
  • Past continuous
  • Past Simple
  • Past perfect
  • First and Second Conditional 

Slide 1 - Diapositive

Past simple
Iets is gebeurt, en is af.
Ik liep.

I walked

Slide 2 - Diapositive

Opbouw
Past simple heeft te maken met twee vormen van werkwoorden.
Regelmatige en onregelmatige.
Regelmatige werkwoorden:

Pronoun + verb + -ed

I walked

Slide 3 - Diapositive

Uitzonderingen
Werkwoorden eindigend op -e krijgen alleen -d
To bake (Bakken) = She baked
Werkwoorden eindigend op -y worden -ied
To cry (Huilen) = She cried
Werkwoorden eindigend op klinker + medeklinker, verdubbel de medeklinker.
to plan (plannen) = she planned

Slide 4 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
Het Engels heeft ook veel onregelmatige werkwoorden. Deze hebben geen regels voor het vervoegen en moet je dus leren.
Voorbeelden:
I drive, I drove
I read (ried), I read (rehd)
I go, I went
I do, I did
I am, I was

Slide 5 - Diapositive

Past perfect
De past perfect wordt gebruikt om een gebeurtenis in het verleden aan te duiden die daarvoor al is afgelopen.
the past in the past (het verleden in het verleden)
In het nederlands de voltooid verleden tijd
The train left at 0900, we arrived at 0915.

When we arrived, the train had left

Slide 6 - Diapositive

Opbouw
Pronoun + to have + verb + ed (Regelmatig)
I had called

Pronoun + to have + past participle verb (onregelmatig)
She had driven

Slide 7 - Diapositive

Let op!
Het hulp w.w. to have moet dus in de verleden tijd vervoegd zijn.
I had called
You had called
He/she/it had called
we had called
you had called
they had called

Slide 8 - Diapositive

Er zijn erg veel onregelmatige w.w.

Slide 9 - Diapositive

Negations
Ook in de verleden tijd kunnen wij dingen ontkennen. 
Past simple:
Pronoun+ to do + not + verb 
I did not walk
Past perfect:
Pronoun + to have + not + verb past participle
I had not walked



Slide 10 - Diapositive

Regel 1
Bij to be gebruik je geen hulp w.w. in de past simple
Bevestigend:
I was cold
Ontkennend:
I was not cold
You were not cold

Slide 11 - Diapositive

Regel 2
In de past perfect gebruik je wél een hulp w.w. bij to be
Bevestigend
I had been at school before the bell rang 
Ontkennend
I had not been at school before the bell rang

Slide 12 - Diapositive

Vervoegingen to be
Pronoun
to be
i
was
You
were
he/she/it
was
we
were
you
were
they
were

Slide 13 - Diapositive

Vragen
Ook bij de past simple en perfect "ja/nee"-vragen plaatsen we bij vragen de to be , to do  of to have voor de pronouns.
to do + pronoun + verb
Did you walk?
To have + pronoun + past participle verb
Had I been at school before the bell rang?

Slide 14 - Diapositive

Wh-vragen
Bij het gebruik van vraagwoorden komen deze eerst: 

vraagwoord + to do + pronoun + verb
Why did I walk?
Where had I been?

Slide 15 - Diapositive

Past Continuous
De past Continuous geeft aan dat er iets in het verleden een tijdje duurde.
"Ik was naar muziek aan het luisteren"

Slide 16 - Diapositive

Past Continuous
Opbouw:
Pronoun + was/were + werkwoord + ing
Vraag:
Was/were + Pronoun + werkwoord + ing
Ontkenning:
Pronoun + was/were + not + werkwoord + ing

Slide 17 - Diapositive

Past Continuous
I was listening to music
You were looking for your dog

Were you doing anything yesterday?
Was she writing her essay last night?

They were not listening to the teacher
He was not paying attention

Slide 18 - Diapositive

P.C. + Past Simple
De Past Continuous en de Past Simple worden vaak samen gebruikt.
Want: Past Simple geeft aan dat iets af is, en de Past Continuous gebruik je wanneer iets in het verleden een tijdje duurde.

Slide 19 - Diapositive

P.C. + Past Simple
Voorbeeld:
I was reading when you phoned me

Ik was aan het lezen toen je me belde


Welke hier is nu de P.C. en welke de Past Simple?

Slide 20 - Diapositive

Spellingsregels
-y op het einde + -s? = ies     (Study => Studies)
-o op het einde + -s? = oes   (Do => Does)
Klinker + medeklinker + ing? = 2 x medeklinker (Chat => Chatting)
-e op het einde + ing? = e valt weg (write => writing)

Slide 21 - Diapositive

First Conditional
First conditional 
= waarschijnlijk

Zin begint met If = als
Werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd

If you bake me a cake (I will eat it)

Slide 22 - Diapositive

Second Conditional
Second Conditional
= onwaarschijnlijk

Zin begint met If = als
Werkwoorden staan in de verleden tijd

If I were a comedian, would you come to my gigs? 

Slide 23 - Diapositive

Second Conditional
Let op:

Bij to be in de second conditional (als ik zus en zo zou zijn)
gebruik je altijd   "were"
If I were
If you were
if we were

Slide 24 - Diapositive

Oefeningen
De volgende oefeningen zijn alleen regelmatige werkwoorden

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Oefening 2
Maak de volgende zinnen:
Past simple normaal
Past simple ontkennend
Past simple vragend

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Past perfect oefeningen

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Lien

1st & 2nd Conditional oefening

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Lien

Slide 35 - Lien

Slide 36 - Lien

Huiswerk
  1. Gebruik de "expressions" die je moet leren om een logisch verhaal te schrijven. 
  2. Gebruik de "speaking" woorden om een gesprek te schrijven met 2 of meer personen
  3. Gebruik Cram / WRTS om de andere woorden te leren

Slide 37 - Diapositive