formatieve toets mavo 1 thema 1 Planten en dieren

1b. Is een hond een organisme?
A
Ja
B
Nee
1 / 38
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

1b. Is een hond een organisme?
A
Ja
B
Nee

Slide 1 - Quiz

2c. Welke twee levenskenmerken heb je nog niet genoemd en hebben te maken met het opnemen en afgeven van stoffen?

Slide 2 - Question ouverte

1a. Is een bacterie een organisme?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

2b. Welk levenskenmerk heb je nog niet genoemd en heeft te maken met voortbestaan?

Slide 4 - Question ouverte

3a. Is een augurk in een pot levend, dood of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 5 - Quiz

3b. Is een robot levend, dood of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 6 - Quiz

3c. Is de panda in de afbeelding levend, dood of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 7 - Quiz

4a. In de afbeelding is links een jonge uil (oehoe) weergegeven. Rechts zie je dezelfde uil een jaar later. Hoe kun je zien dat de uil gegroeid is?

Slide 8 - Question ouverte

4b. In de afbeelding is links een jonge uil (oehoe) weergegeven. Rechts zie je dezelfde uil een jaar later. Hoe kun je zien dat de uil zich heeft ontwikkeld?

Slide 9 - Question ouverte

5a. In de afbeelding is een bruine boon schematisch getekend. Hoe heten deel 4 en 5 samen?

Slide 10 - Question ouverte

5b. In de afbeelding is een bruine boon schematisch getekend. Welk nummer geeft het deel aan dat het zaad beschermd?

Slide 11 - Question ouverte

5c. In de afbeelding is een bruine boon schematisch getekend. Wat is de functie van deel 1?

Slide 12 - Question ouverte

5d. In de afbeelding is een bruine boon schematisch getekend. Wat is de functie van deel 6?

Slide 13 - Question ouverte

5e. In afbeelding 2 is een kastanje weergegeven. Met deel P heeft de kastanje vastgezeten. Hoe noemen we deel P?

Slide 14 - Question ouverte

6b. Hier staan drie gebeurtenissen bij het kiemen van een zaad.
1. De zaadhuid scheurt open.
2. De zaadlobben komen boven de grond.
3. Het worteltje komt naar buiten.
Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?
A
1-2-3
B
1-3-2
C
2-1-3
D
3-2-1

Slide 15 - Quiz

6c. Wat gebeurt er met de zaadlobben van een bruine boon tijdens de kieming en de eerste groei?
A
De zaadlobben groeien uit tot het tweede paar bladeren.
B
De zaadlobben groeien uit tot kiemplantjes.
C
De zaadlobben nemen water op en barsten open.
D
De zaadlobben verschrompelen en vallen af.

Slide 16 - Quiz

6d. In de afbeelding zie je twee stadia uit de levenscyclus van een boonplant.
Welke van deze planten stelt (stellen) een volwassen boonplant voor?
A
Alleen plant 1
B
Alleen plant 2
C
Beide planten
D
Geen van beide planten

Slide 17 - Quiz

9c. In de afbeelding zie je drie dieren. Welk(e) van deze dieren haalt/halen adem met de huid?
A
Dier 1
B
Dier 2
C
Dier 3

Slide 18 - Quiz

10a. Kleuters leren vaak al spelletjes doen op internet. Welk type ontwikkeling is dat?
A
Alleen geestelijke ontwikkeling
B
Alleen motorische ontwikkeling
C
Alleen lichamelijke ontwikkeling
D
Zowel geestelijke als motorische ontwikkeling

Slide 19 - Quiz

10b. Welk type ontwikkeling is leren fietsen?
A
Lichamelijke ontwikkeling
B
Motorische ontwikkeling

Slide 20 - Quiz

11a. Hoe noemen we een persoon van 18 jaar?
A
Puber
B
Adolescent
C
Volwassene

Slide 21 - Quiz

11b. Wanner beginnen de voortplantingsorganen te functioneren?
A
Bij pubers
B
Bij adolescenten
C
Bij volwassenen

Slide 22 - Quiz

11c. Steven is 8 jaar. Heeft bij Steven al een groeispurt plaatsgevonden?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

11d. In de afbeelding zie je een jongetje van 3 jaar. Hoe noemen we de levensfase waarin dit jongetje zich bevindt?Baby
A
Baby
B
Peuter
C
Kleuter
D
Schoolkind

Slide 24 - Quiz

12a. Kunnen planten en dieren hun eigen voedsel maken?
A
Ja
B
Nee
C
Planten niet, dieren wel
D
Planten wel, dieren niet

Slide 25 - Quiz

12b. Wereldwijd vindt er ontbossing plaats. Dat betekent dat er bos wordt weggehaald zodat de grond gebruikt kan worden voor andere activiteiten (zoals landbouw of woningen).
Wat is daar het gevolg van? Sleep het juiste woord naar de juiste plek.
Door ontbossing kan er _________ fotosynthese plaatsvinden.
Daardoor is er ________ voedsel beschikbaar voor dieren
en neemt de zuurstof in de lucht _________.
Meer
Af
Minder

Slide 26 - Question de remorquage

12c. Joeri zegt dat door fotosynthese dieren en mensen steeds aan nieuw voedsel kunnen komen. Michiel zegt dat zonder fotosynthese de zuurstof in de lucht langzaam op zou raken.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Michiel en Jouri hebben geen van beiden gelijk.
B
Alleen Joeri heeft gelijk.
C
Alleen Michiel heeft gelijk.
D
Michiel en Joeri hebben allebei gelijk.

Slide 27 - Quiz

13a. Welke stoffen heeft een plant nodig om fotosynthese te laten plaatsvinden?
A
Glucose en koolstofdioxide
B
Glucose en zuurstof
C
Water en koolstofdioxide
D
Water en zuurstof

Slide 28 - Quiz

13d. De aspergeplant (zie afbeelding) is bekend doordat de witte, jonge stengels eetbaar zijn. Deze groeien uit een wortel die diep in de bodem zit. Zo worden de asperges lang en blijven ze wit.
Vindt er in de aspergestengels fotosynthese plaats? En vindt er in de wortels fotosynthese plaats?
A
In geen van beide vindt fotosynthese plaats.
B
Alleen in de wortels vindt fotosynthese plaats.
C
Alleen in de stengels vindt fotosynthese plaats.
D
Zowel in de wortels als in de stengels vindt fotosynthese plaats.

Slide 29 - Quiz

13f. Hieronder is de fotosynthese schematisch weergegeven.
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Water +
+ licht ----->
+ Zuurstof
Koolstofdioxide
Glucose
Voedingsstoffen

Slide 30 - Question de remorquage

14a. Is sla een plant die wordt gebruikt als voedsel
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz

14c. Worden van de aspergeplant de wortels gegeten?
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

14b. Is rodekool een plant waarvan de bladeren gegeten worden?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quiz

15a. Twee kenmerken bij planten zijn:
1. grote, platte bladeren;
2. een sterk ontwikkeld wortelstelsel.
Welk van deze kenmerken kun je aantreffen bij landplanten die in een vochtig milieu leven?
A
Alleen kenmerk 1
B
Alleen kenmerk 2
C
Beide kenmerken
D
Geen van beide kenmerken

Slide 34 - Quiz

15b. Een cactus is aangepast aan een droog milieu. Twee leerlingen doen over deze plant een uitspraak.
Mahdat zegt dat de stekels van cactussen een aanpassing zijn aan een droog milieu. Nadir zegt dat de stengels van cactussen zijn aangepast aan een droog milieu.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Alleen Mahdat heeft gelijk
B
Alleen Nadir heeft gelijk
C
Mahdat en Nadir hebben geen van beiden gelijk
D
Beiden hebben gelijk

Slide 35 - Quiz

15a. Hebben alle dieren die in het water leven een gestroomlijnde lichaamsvorm?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quiz

16b. In de afbeelding zie je de poot van een zebra.
Is een zebra een hoefganger, een teenganger of een zoolganger?
A
Hoefganger
B
Teenganger
C
Zoolganger

Slide 37 - Quiz

16c. In de afbeelding zie je de kop van een vogel.
Hoe gebruikt deze vogel de snavel bij het verkrijgen van voedsel?
A
Deze vogel kraakt met zijn snavel noten en harde zaden.
B
Deze vogel pikt met zijn snavel in de bodem naar bodemdiertjes.
C
Deze vogel vangt met zijn snavel insecten.
D
Deze vogel verscheurt met zijn snavel een prooi die hij gevangen heeft.

Slide 38 - Quiz