Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Welkom!
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Terugblik H1 en H2 Formuleren
Formuleren H3 en H4
Zelfstandig aan het werk met de weektaak
Slide 2 - Diapositive
agenda
dinsdag 23 november
maken H3 Formuleren
opdracht 1 t/m 3
maken H4 Formuleren
opdracht 1 t/m 4
Slide 3 - Diapositive
Formuleren doelen
Ik kan een zin correct begrenzen door het zetten van een komma of punt.
Ik kan een voegwoord correct gebruiken.
Ik kan correct verwijzen naar de- en het-woorden.
Ik kan 4 verbanden tussen zinnen en alinea’s noemen. Ik kan deze herkennen aan hun signaal-woorden.
Ik kan verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke of onzijdige zelfstandige naamwoorden.
Slide 4 - Diapositive
Terugblik
Ik kan correct verwijzen naar de- en het-woorden.
Slide 5 - Diapositive
Ken je het jongetje ... daar staat?
A
die
B
dat
C
deze
D
dit
Slide 6 - Quiz
Het slachtoffer heeft een grote wond opgelopen, ... lastig zal genezen.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit
Slide 7 - Quiz
Ik hoop dat de docent de afspraak ... we gemaakt hebben ook echt na zal komen.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit
Slide 8 - Quiz
Mijn broertje won gisteren zijn eerste atletiekwedstrijd en ... vond ik geweldig!
A
die
B
dat
C
deze
Slide 9 - Quiz
Mijn broertje won gisteren zijn eerste atletiekwedstrijd en ... vond ik geweldig!
A
die
B
dat
C
deze
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Diapositive
H3 Formuleren
De zinnen van een tekst houden verband met elkaar. Een tekst wordt duidelijker als de schrijver/spreker dat verband duidelijk aangeeft.
Je kunt verbanden leggen door signaalwoorden te gebruiken. Hieronder staan enkele verbanden in een schema. Bij elk verband vind je een aantal veelvoorkomende signaalwoorden.
Slide 12 - Diapositive
signaalwoorden
opsomming
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
tegenstelling
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover
Slide 13 - Diapositive
signaalwoorden
tijd (chronologie)
eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat
oorzaak-gevolg
daardoor, doordat, als gevolg van
reden
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers
Slide 14 - Diapositive
signaalwoorden
toelichting (voorbeeld)
zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
conclusie/samenvatting
kortom, dus, daarom, al met al, samengevat
voorwaarde
als (...dan), indien, tenzij, wanneer
Slide 15 - Diapositive
H4 Formuleren
Om te voorkomen dat je in een tekst een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt, gebruik je verwijswoorden. Een verwijswoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is.
Slide 16 - Diapositive
H4 Formuleren
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst. Het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord is mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o). Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben het lidwoord de, onzijdige woorden hebben het lidwoord het.
Slide 17 - Diapositive
Schatzoeken in je vrije tijd
Welk woord komt te vaak voor?
Door welke woorden kun je dit woord vervangen?
Slide 18 - Diapositive
Schatzoeken in je vrije tijd
Schatzoeken blijft een aparte hobby. Toch kan het de moeite waard zijn. Schatzoeker Eric Schmitt vond vorig weekend een echte schat. De schat lag in een scheepswrak bij Florida. De schat bestaat uit 51 gouden munten en 40 gouden kettingen en de waarde van de schat wordt geschat op een miljoen dollar. Wel moet de schatzoeker 20 procent van de waarde van de schat afstaan aan de staat.