Herhaling grammatica unit 3 & 4 (deel 2)

Herhaling grammatica unit 3 & 4
Vandaag herhalen we:

Future 
will & to be going to

Some and Any
-body, -one, -thing, -where
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling grammatica unit 3 & 4
Vandaag herhalen we:

Future 
will & to be going to

Some and Any
-body, -one, -thing, -where

Slide 1 - Diapositive

Some & Any
Vandaag herhalen we:

Future 
will & to be going to

Some and Any
-body, -one, -thing, -where

Slide 2 - Diapositive

Wat geven 'some' en 'any' aan?
A
een reden
B
een persoon of ding
C
een tijd
D
een hoeveelheid

Slide 3 - Quiz

Waarnaar verwijzen de volgende woorden?
somebody/one & anybody/one
A
iets (ding)
B
iemand (persoon)
C
ergens (plaats)

Slide 4 - Quiz

Waarnaar verwijzen de volgende woorden?
something & anything
A
iets (ding)
B
iemand (persoon)
C
ergens (plaats)

Slide 5 - Quiz

Waarnaar verwijzen de volgende woorden?
somewhere & anywhere
A
iets (ding)
B
iemand (persoon)
C
ergens (plaats)

Slide 6 - Quiz

In welke zinnen gebruike je 'some' en woorden die met 'some' beginnen?
Er zijn meerdere antwoorden juist.

A
een bevestigende zin
B
een ontkennende zin
C
een vragende zin waarbij je 'ja' verwacht of een aanbod/verzoek doet.
D
een vragende zin waarbij je niet weet welk antwoord je kunt verwachten

Slide 7 - Quiz

In welke zinnen gebruike je 'any' en woorden die met 'any' beginnen?
Er zijn meerdere antwoorden juist.

A
een bevestigende zin
B
een ontkennende zin
C
een vragende zin waarbij je 'ja' verwacht of een aanbod/verzoek doet.
D
een vragende zin waarbij je niet weet welk antwoord je kunt verwachten

Slide 8 - Quiz

Oefenen
Vandaag herhalen we:

Future 
will & to be going to

Some and Any
-body, -one, -thing, -where

Slide 9 - Diapositive

Would you like ..... milk in your coffee?
A
something
B
any
C
some
D
anywhere

Slide 10 - Quiz

He doesn’t like to do ..... else besides gaming.
A
anything
B
some
C
something
D
anywhere

Slide 11 - Quiz

Do you have ... green apples? Or do you only have red?
A
anybody
B
any
C
something
D
someone

Slide 12 - Quiz

We have to do .... about that problem.
A
some
B
somebody
C
something
D
someone

Slide 13 - Quiz

Should, must & have to
Vandaag herhalen we:

Future 
will & to be going to

Some and Any
-body, -one, -thing, -where

Slide 14 - Diapositive

Wat betekent 'should' in het Nederlands?
A
zou moeten
B
moeten

Slide 15 - Quiz

Wat betekenen 'must' en 'have to' in het Nederlands?
A
zou moeten
B
moeten

Slide 16 - Quiz

Wanneer gebruik je 'should' in de Engelse zin?
Er zijn meerdere juiste antwoorden.
A
als jij zelf vindt dat iets zou moeten
B
als iemand anders vindt dat iets moet
C
als het gaat om een wet, regel of bevel
D
als jij advies geeft aan iemand

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je 'must' in de Engelse zin?
Er zijn meerdere juiste antwoorden.
A
als iets niet anders kan; het moet wel zo zijn
B
als iemand anders vindt dat iets moet
C
als het gaat om een wet, regel of bevel
D
als jij zelf vindt dat iets moet

Slide 18 - Quiz

Wanneer gebruik je 'have to' in de Engelse zin?
A
als jij advies aan iemand geeft
B
als iemand anders vindt dat iets moet
C
als het gaat om een wet, regel of bevel
D
als jij zelf vindt dat iets moet

Slide 19 - Quiz

Wanneer gebruik je 'have to' en wanneer 'has to' in de Engelse zin?
Er zijn twee juiste antwoorden.
A
have to bij I, you, we, you, they
B
have to bij he, she, it
C
has to bij I, you, we, you, they
D
has to bij he, she, it

Slide 20 - Quiz

Oefenen
Vandaag herhalen we:

Future 
will & to be going to

Some and Any
-body, -one, -thing, -where

Slide 21 - Diapositive

Grandpa, you ..... really quit smoking. It's bad for your health!
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 22 - Quiz

Grandpa, you SHOULD really quit smoking. It's bad for your health!
Wat geeft deze zin aan?
A
iemand anders vindt dat het moet
B
jij zelf vindt dat het moet
C
advies geven
D
jij zelf vindt dat het zou moeten

Slide 23 - Quiz

The law says you ..... be 18 years or older to drink alcohol.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 24 - Quiz

The law says you MUST be 18 years or older to drink alcohol.
Wat geeft deze zin aan?
A
jij vindt zelf dat iets moet
B
een wet, regel of bevel
C
iemand anders vindt dat iets moet
D
het moet wel zo zijn; het kan niet anders

Slide 25 - Quiz

We ..... design a miniature rocket for our science project.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 26 - Quiz

We HAVE TO design a miniature rocket for our science project.
Wat geeft deze zin aan?
A
iemand anders vindt dat iets moet
B
jij vindt zelf dat iets zou moeten
C
het moet wel zo zijn; het kan niet anders
D
advies geven

Slide 27 - Quiz

We ..... leave on time, or we'll miss our flight.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 28 - Quiz

We MUST leave on time, or we'll miss our flight.
Wat geeft deze zin aan?
A
een wet, regel of bevel
B
iemand anders vindt dat iets moet
C
advies geven
D
jij vindt zelf dat iets moet

Slide 29 - Quiz

She ..... eat healthier food.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 30 - Quiz

She SHOULD eat healthier food.
Wat geeft deze zin aan?
A
als jij zelf vindt dat iets zou moeten
B
iemand anders vindt dat iets moet
C
het moet wel zo zijn; het kan niet anders
D
advies geven

Slide 31 - Quiz

He ..... remember to feed the dog. His mother left him a note.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 32 - Quiz

He HAS TO remember to feed the dog. His mother left him a note.
Wat geeft deze zin aan?
A
advies geven
B
een wet, regel of bevel
C
iemand anders vindt dat iets moet
D
jij vindt zelf dat iets zou moeten

Slide 33 - Quiz

They landed an hour ago, they ..... must be at the baggage drop now.
A
should
B
must
C
have to
D
has to

Slide 34 - Quiz

They landed an hour ago, they MUST must be at the baggage drop now.
Wat geeft deze zin aan?
A
jij zelf vindt dat iets moet
B
een wet, regel of bevel
C
het moet wel zo zijn; het kan niet anders
D
iemand anders vindt dat iets moet

Slide 35 - Quiz