Cette leçon contient 41 diapositives, avec diapositives de texte.
Het witte gedeelte van het oog noemen we het harde oogvlies, deze biedt stevigheid en bescherming.
Dit harde oogvlies gaat over in het hoornvlies op de plek waar licht het oog in moet kunnen komen (iris en pupil).
Achter het harde oogvlies zit een tweede laag, het vaatvlies, deze voorziet een groot gedeelte van het oog met zuurstof en voedingsstoffen.
Het vaatvlies gaat over in de iris. De iris bepaalt hoeveel licht er door de pupil heen kan komen. De pupil is dan ook gewoon een gat in de iris.
Tussen het hoornvlies en de iris zit de voorste oogkamer. Tussen de iris en de lens zit de achterste oogkamer. Beiden zijn gevuld met vocht.
Achter de iris en de pupil zit de lens, deze zorgt ervoor dat er een scherp beeld op het netvlies valt.
De lens zit vast met lensbandjes aan het straalvormig lichaam. Dit is een spier die vast zit aan het vaatvlies.
Het oog is gevuld met het glasachtig lichaam, een geleiachtige massa die er voor zorgt dat het oog zijn vorm behoudt en licht niet verder gebroken wordt.
De binnenste laag van het oog heet het netvlies. Deze wordt door het glasachtig lichaam op zijn plek gehouden en bevat de lichtreceptoren
De meeste lichtreceptoren waarmee je het scherpst kan zien bevinden zich in de gele vlek.
Impulsen die dan ontstaan verlaten het oog via de blinde vlek via de oogzenuw.
De lens van je oog werkt net als de lens van een (oudere) camera.
Het beeld wordt verkleind maar ook omgekeerd
De lichtreceptoren van het netvlies zetten de lichtprikkel om in een impuls.
Dit impuls gaat via de oogzenuw naar het gezichtscentra van de grote hersenen.
Hier wordt dit beeld weer gecorrigeerd en komt het weer overeen met het orgineel.
Het ene moment zie je scherp van dichtbij en het andere moment zie je scherp van veraf. Dit kan door de lens aan te passen.
Ons lichaam kan heel snel de lens van vorm veranderen zodat er altijd een scherp beeld ontstaat op het netvlies.
Hoe plat of hoe bol de lens is bepaald hoe het licht 'gebroken' wordt.
De lens kan boller of platter worden doordat en minder of meer aan de lens getrokken wordt.
Door het straalvormig lichaam aan te spannen, ontspannen de lensbandjes en wordt de lens bol.
Is het straalvormig lichaam ontspannen dan staat er spanning op de lensbandjes en staat de lens strak en is dus plat.
Het boller en platter worden van de lens noemen we accomoderen en dit kunnen wij met behulp van de accomodatiespieren.
Dit zijn de kringspieren in het straalvormig lichaam.
Om goed en scherp te kunnen zien moeten de invallende lichtstralen gebogen worden naar een centraal punt op het netvlies.
Dit gebeurd vooral door het hoornvlies. De lens breekt de lichtstralen nog verder als het ontstane beel niet scherp genoeg is.
In het oog zit een bolle/positieve lens, deze bundelt het licht (convergeren)
Holle of negatieve lenzen spreiden het licht (divergeren).
In de afbeelding zie je lichtbreking door verschillende lenzen.
F is het brandpunt, hier komen de lichtstralen samen bij een bolle lens.
f is de afstand van de lens tot het brandpunt.
De afbeelding hiernaast laat zien wat er met de lichtstralen gebeurd als onze ooglens niet zou accomoderen. Het beeld valt achter het scherm/
netvlies.
Dus bij een voorwerp dichtbij moet de lens boller worden om een scherp beeld te vormen op het scherm/
netvlies
Je begint nu aan les 2. In deze les worden de volgende onderwerpen behandeld:
De hoeveelheid licht die op je oog valt
wisselt sterk (volle zon overdag en een
kaarsje 's avonds in het donker).
Bij een teveel aan licht of een te hoge intensiteit kunnen je lichtreceptoren op je netvlies beschadigen.
Wimpers beschermen al tegen fel licht maar de belangrijkste becherming vormt je pupil.
De pupilgrootte wordt bepaalt door de spieren in de iris
Dit zijn de kringspieren en de straalsgewijslopende spieren.
Bij het samentrekken van de kingspieren wordt de pupil kleiner
Bij het samentrekken van de straalsgewijslopende spieren wordt de pupil groter.
Op het netvlies liggen de lichtreceptoren die de lichtprikkel omzetten naar impulsen.
Via de uitlopers van gevoelszenuwcellen gaan deze impulsen naar de hersenen toe waar zij verwerkt worden.
Het scherpst zien we met de gele vlek. Met de blinde vlek kun je niets zien, hier verlaat de oogzenuw namelijk het oog.
Vanaf het glasachtig lichaam bestaat het netvlies uit:
2 soorten:
Staafjes - Liggen over het hele netvlies behalve in de gele en de blinde vlek.
Lage prikkeldrempel en dus gevoelig voor licht, geschikt voor het zien van contrasten (zwart/grijs/wit). Geen kleur- en detailwaarneming
Kegeltjes - liggen in en om de gele vlek, hoge prikkeldrempel en dus geschikt voor het kijken bij daglicht. Met de kegeltjes zie je kleuren en details
Als wij naar een voorwerp kijken en ons beeld fixeren dan valt het beeld op de gele vlek. Dankzij de kegeltjes zien wij dit voorwerp dan in kleur en met details.
Wij hebben 3 soorten kegeltjes:
Elke kegeltje geeft zijn impulsen door aan een eigen zenuwcel.
In de hersenen, in het gezichtscentrum, worden al deze losse impulsen weer vertaald naar één beeld.
50 tot 100 staafjes geven samen hun impulsen door aan een zenuwcel. Mede hierdoor, als de locatie van de staafjes, maakt dat je geen scherp beeld kunt krijgen.
Gaat het makkelijkst als de ogen aan de voorzijde zitten.
Nodig voor het inschatten van de afstand van jou tot het voorwerp
De beelden van het linkergedeelte van beide ogen gaan naar het rechtergezichtscentrum. Het linkerbeeld van het linkeroog verschilt iets van het linkerbeeld van het rechteroog.
De beelden van het rechtergedeelte van beide ogen gaan naar het linkergezichtscentrum. Het rechterbeeld van het linkeroog verschilt iets van het rechterbeeld van het rechteroog.
Door de beelden van beide gezichtscentra te vergelijken weet je hoever een voorwerp zich van jou bevindt.
Om dit mogelijk te maken moeten de oogzenuwen elkaar deels kruisen, die kruising heet het optisch chiasma.
Bekendste afwijkingen van het oog hebben te maken met het niet scherp kunnen zien.
Dit kan komen doordat de lens niet bol of plat genoeg kan worden of doordat de oogbol zelf een afwijkende vorm heeft.
Met een extra lens kan dit gecorrigeerd worden.
Bijziendheid
Wel goed zicht bij voorwerpen dichtbij
Van veraf zie je niet goed meer
Corrigeren met negatieve lens
Verziendheid
Goed zien bij voorwerpen veraf
Moeite met voorwerpen dichtbij
Corrigeren met positieve lens
Kan ontstaan door ouderdom