§6.2 nettoresultaat

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je:
Hoe je een nettoresultaat kunt uitrekenen

Slide 2 - Tekstslide

Nettoresultaat
  • Winst of verlies
  • Na verkopen goederen/diensten
  • Alle kosten betaald

Wat je overhoud na verkopen!


Slide 3 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
  • Afzet = aantal stuks dat je verkoopt
  • Omzet = afzet x verkoopprijs

  • Voorbeeld: Jan heeft 50 broden verkocht. De verkoopprijs van een brood is €3,50.

  • Afzet = 50 
  • Omzet = 50 x €3,50 = €175,-



Slide 4 - Tekstslide

Bij de kapperszaak zijn er 40 klanten geknipt. Een gemiddelde knipbeurt kost €15 exclusief btw. Afzet = ... , omzet = ...

Slide 5 - Open vraag

Belangrijke begrippen
  • Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs
  • Voorbeeld: De inkoopprijs van een blikje cola is €0,38. Je hebt vandaag 100 blikjes verkocht.

  • Afzet = 100
  • Inkoopwaarde = 100 x 0,38 = €38,-

Slide 6 - Tekstslide

De inkoopprijs van een fiets = €800.
Er zijn vandaag 3 fietsen verkocht. Afzet = ... , inkoopwaarde = ...

Slide 7 - Open vraag

Belangrijke begrippen
  • Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
  • (ontvangen uit verkoop - uitgegeven aan inkoop)

  • Voorbeeld: Jan heeft in afgelopen maand 4.000 broden verkocht. De verkoopprijs van een brood is €3,50. De inkoopprijs van een brood is 1,75.
  • Afzet = 4.000
  • Omzet = 4.000 x 3,50 = 14.000
  • Inkoopwaarde = 4.000 x 1,75 = 7.000
  • Brutowinst = 7.000

Slide 8 - Tekstslide

Er zijn 5 fietsen verkocht. Inkoopprijs = €800,-. Verkoopprijs = 1.200. Bereken de brutowinst,

Slide 9 - Open vraag

Belangrijke begrippen
  • Nettoresultaat = wat je uiteindelijk overhoud
  • na aftrek van inkoopwaarde (= brutowinst)
  • na aftrek van bedrijfskosten

  • Voorbeeld: Jan heeft in afgelopen maand 4.000 broden verkocht. De verkoopprijs van een brood is €3,50. De inkoopprijs van een brood is 1,75. Zijn bedrijfskosten zijn €5.630.
  • Afzet = 4.000
  • Omzet = 4.000 x 3,50 = 14.000
  • Inkoopwaarde = 4.000 x 1,75 = 7.000
  • Brutowinst = €7.000
  • Bedrijfskosten = €5.630
  • Nettoresultaat = €1.370

Slide 10 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
  • Bedrijfskosten = alle uitgaven die nodig zijn om te produceren
  • Huur, abonnementen, personeelskosten, reclame, energie, afschrijvingskosten 

  • Voorbeeld: 
  • Maandelijkse huur = 1.250
  • abonnementen = 80
  • personeelskosten = €4.000
  • energie = 300
  • Totale bedrijfskosten = 5.630

Slide 11 - Tekstslide

Afzet = 1500. Verkoopprijs = €23,-.
Inkoopprijs = €14,-. Bedrijfskosten = €7.000,-
Bereken de brutowinst en daarna de nettowinst

Slide 12 - Open vraag

Antwoord
  • Omzet = 1500 x 23 = 34.500
  • Inkoopwaarde = 1500 x 14 = 21.000
  • Brutowinst = 34.500 - 21.000 = 13.500
  • Nettoresultaat = 13.500 - 7.000 = €6.500

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht
Maak alle opgaven van leerstof 4 en 5 van paragraaf 6.2 
Maak ook de herhalingsopdrachten van paragraaf 6.1

10 minuten in stilte
Daarna vragen stellen en overleggen toegestaan
Deze les af
Niet af = op school blijven totdat het af is.
Wel af = iets voor jezelf doen

Slide 14 - Tekstslide