In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley
Slide 2 - Quizvraag
Programma:
Terugblik signaalwoorden
Kies je verwerking
Klaaropdracht
Lesvragen en lesdoelen:
Signaalwoorden die een opsomming aan geven zijn...
Signaalwoorden die een tegenstelling aangeven zijn...
Signaalwoorden die tijdsvolgorde aangeven zijn...
Slide 3 - Tekstslide
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden. Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.
Voorbeelden van verwijswoorden die naar personen of dingen verwijzen:
hij, zij, het , hem. hun, deze , die , dit, dat, wat
Roos bakt een taart. Ze is benieuwd hoe die smaakt.
Ze verwijst hier naar Roos.
Die verwijst hier naar een taart.
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een mens, dier of ding.
Je kan hier de of het voor zetten:
Bijvoorbeeld: de tafel
het meisje
In een tekst staan vaak nog meer verbanden (hoe de tekst met elkaar te maken heeft). Je kunt een tekst pas goed begrijpen als je deze verbanden ziet en begrijpt.
Signaalwoorden zijn speciale woorden die je helpen om een bepaald verband te signaleren, op te merken.
Signaalwoorden kunnen de volgende verbanden aangeven:
Opsomming
Tegenstelling
Tijdsvolgorde
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven een verband aan tussen zinnen of alinea's.
Slide 4 - Tekstslide
Signaalwoorden geven een verband aan in de tekst
A = Juist B = onjuist
A
B
Slide 5 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?