2BK: herhaling woordsoorten (30 minuten)

 Werkwoord
 Zelfstandig naamwoord
& lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
 Voorzetsel



GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Werkwoord
 Zelfstandig naamwoord
& lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
 Voorzetsel



GRAMMATICA
WOORDSOORTEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden, lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden & voorzetsels herkennen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Herhalen: woordsoorten

  • Opdracht bij woordsoorten

  • Exitticket

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 4 - Tekstslide

Welke woordsoorten moet je kennen?
1. Werkwoord

2. Lidwoord & zelfstandig naamwoord

3. Bijvoeglijk naamwoord

4. Voorzetsel

Slide 5 - Tekstslide

Een werkwoord
zegt wat iets of iemand doet wat iets of iemand overkom: vallen, gamen, eten, hardlopen.

Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: kunnen, moeten, zijn, worden, zijn etc.


Slide 6 - Tekstslide

Een werkwoord
herkennen
Je herkent een werkwoord aan twee zaken:

- Je kunt het doen of het kan je overkomen.
Je kunt het woord vervoegen:
ik wandel, jij wandelt, wij wandelen.

Slide 7 - Tekstslide

Een lidwoord herkennen
Bepaalde lidwoorden (specifiek)
de & het

Onbepaald lidwoord (niet specifiek)
een

Slide 8 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of achter het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 

  • De zilveren ketting.
  • Een wollen trui.
  • Een houten bank.

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetsel
Een voorzetsel is een kort woord. Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit, sinds, tijdens, tussen en voor. 

Voorzetsel geven vaak een plaats (waar), tijd (wanneer) of reden (waarom) aan

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Woordsoorten benoemen
Jullie krijgen een opdracht met een songtekst.

De docent legt de opdracht uit.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

  • Je kunt werkwoorden, lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden & voorzetsels herkennen.
Lesdoelen

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 16 - Sleepvraag

Daarom geeft zijn vader, koning Laios, een herder opdracht de baby te doden.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 17 - Sleepvraag

Maar die geeft de zuigeling aan een van zijn vrienden, die de baby vervolgens  afstaat aaneen kinderloos echtpaar.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 18 - Sleepvraag

Eenmaal volwassen hoort Oedipus  van de voorspelling.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 19 - Sleepvraag

Hij ontvlucht zijn ouderlijk huis.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 20 - Sleepvraag

Op zijn zwerftocht krijgt hij ruzie met een voorname reiziger, die hem slaat met een houten stok.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 21 - Sleepvraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 22 - Tekstslide