Herhaling zinsdelen/leestekens en instructie persoonsvorm in samengestelde zin

Zinsdelen
Persoonsvorm --> Zin vragend maken of van tijd veranderen
Werkwoordelijk gezegde (wg) --> Alle werkwoorden in de zin (+te / aan het) Let op bij splitsbare werkwoorden
Onderwerp (ow) --> Wie/wat + wg
Lijdend voorwerp (lv) --> Wie/wat + wg + ow
Meewerkend voorwerp (mv) -->  Aan/voor + wie/wat + wg + ow + lv
Bijwoordelijke bepaling (bwb)-->  ‘rest’ (Waar? Wanneer? enz).)

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen
Persoonsvorm --> Zin vragend maken of van tijd veranderen
Werkwoordelijk gezegde (wg) --> Alle werkwoorden in de zin (+te / aan het) Let op bij splitsbare werkwoorden
Onderwerp (ow) --> Wie/wat + wg
Lijdend voorwerp (lv) --> Wie/wat + wg + ow
Meewerkend voorwerp (mv) -->  Aan/voor + wie/wat + wg + ow + lv
Bijwoordelijke bepaling (bwb)-->  ‘rest’ (Waar? Wanneer? enz).)

Slide 1 - Tekstslide

persoonsvorm 
onderwerp 
Lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
De docent 
vroeg 
de leerlingen
het antwoord 
te noteren 
in hun schrift

Slide 2 - Sleepvraag

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Albert Heijn en Jumbo zijn de grootste supermarkten in Nederland.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag

Er wordt steeds minder tv gekeken, omdat jongeren meer online kijken.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 6 - Quizvraag

Voordat de docent kan lesgeven, drinkt hij eerst drie koppen koffie.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Een samengestelde zin kan je herkennen aan:
A
Dat er meer dan 1 persoonsvorm in staat
B
Dat er meer dan 1 onderwerp in staat
C
Dat de zinnen vaak heel lang zijn
D
Dat de zinsdelen vaak heel lang zijn

Slide 9 - Quizvraag

Een samengestelde zin heeft altijd meerdere persoonsvormen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een samengestelde zin?
A
Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
B
Ik wil graag naar huis toe lopen.
C
Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
D
De school had door corona veel lesuitval.

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 12 - Quizvraag

..................... (worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
Wordt
B
Word
C
Wort

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

De leerling (vertellen) over het weekend, omdat hij carnaval heeft (vieren)
A
vertelt - geviert
B
verteld - gevierd
C
vertelt - gevierd
D
verteld - geviert

Slide 16 - Quizvraag