spelling tegenwoordige tijd

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen: Wat is een persoonsvorm?
Leren:
Je weet na de les hoe je een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.
 

Slide 2 - Tekstslide

Wat klopt niet?
A) Een persoonsvorm is altijd een heel werkwoord.
B) Een persoonsvorm verandert als je de zin in tijd verandert.
C) Een persoonsvorm past zich aan het onderwerp aan.
D) Een persoonsvorm eindigt in de tegenwoordige tijd enkelvoud altijd op een T.
Schrijf nu alles op wat je over het werkwoord weet. Via het volgende filmpje kun je controleren of alles klopt.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zit het ook alweer met het werkwoord?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

A=goed
B=fout
Taalfoutje of niet?

Slide 6 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 7 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 8 - Tekstslide

A=goed/B=fout

Slide 9 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 10 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 11 - Tekstslide

Kijk naar het volgende filmpje.
Schrijf voor jezelf op:
Wanneer gebruik je een D of een T in de tegenwoordige tijd?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Regel tegenwoordige tijd
1) Maak stam hele werkwoord=werkwoord-EN
2) IK                      stam
3) JIJ/HIJ
    ZIJ/HET            stam + t
4) Meerv.              hele werkwoord
5) Uitzondering:  JE/JIJ achter werkwoord=stam

Slide 14 - Tekstslide

Maak
de
toets.
Zet
de 
werk-
woorden
in de 
t.t.

Slide 15 - Tekstslide

Oplossing 1 t/m 5
Oplossing 6 t/m 10
1. wordt
2. houdt
3. vergeet
4. bevind
5. besteedt
6. bekleed
7. versiert
8. antwoord
9. belooft
10. wappert
0-2 fout  prima!                            5 of meer fout:
2-4 fout  bij welk onderwerp?      VEEL OEFENEN

Slide 16 - Tekstslide

Welke regels heb je nodig om werkwoorden in de tegenwoordige tijd op te schrijven? Noteer ze op papier.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link