Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
5.2 Herhaling zinsontleding
1 / 27
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
In deze les zitten
27 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
De eenzame koe graast in de groene wei.
Wat is het lidwoord?
Slide 4 - Open vraag
De eenzame koe graast in de groene wei.
Wat is het voorzetsel?
Slide 5 - Open vraag
lidwoord
werk-
woord
zelfst
naamw
bijv
naamw
voorzetsel
het
de
een
werkt
gekeken
graai
lucht
gaten
olifant
gouden
deftige
knappe
achter
onder
tussen
Slide 6 - Sleepvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord
C
Een werkwoord
D
Een voorzetsel
Slide 10 - Quizvraag
Vind de persoonsvorm.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in:
Hij heeft kauwgom in zijn haar.
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Tekstslide
Het onderwerp
Bijna elke zin heeft een
onderwerp
. Het onderwerp
hoort bij de persoonsvorm
.
Mieke
loopt
vandaag naar huis.
Vandaag
loopt
Mieke
naar huis.
Naar huis
loopt
Mieke
vandaag.
Loopt
Mieke
vandaag naar huis?
Slide 14 - Tekstslide
Het onderwerp vinden
Je kunt het onderwerp vinden door deze vraag:
Wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag = het onderwerp.
Isha is gisteren tot 11:30 uur naar school geweest.
Wie is?
Antwoord: Isha is ...
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
De docent vindt dit een heel leuk onderwerp.
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Het werkwoordelijk gezegde
De persoonsvorm is altijd onderdeel van het
werkwoordelijk gezegde.
werkwoordelijk gezegde =
persoonsvorm + alle andere werkwoorden
Slide 18 - Tekstslide
Voorbeeld werkwoordelijk gezegde
Mieke
loopt
naar huis. --> gez. = loopt
Mieke
wil
naar huis
lopen
. --> gez. = wil lopen
Mieke
zou
graag naar huis
willen
lopen
. --> gez. = zou willen lopen.
Slide 19 - Tekstslide
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Het eerste werkwoord van een zin.
B
Alle werkwoorden uit de zin.
C
Het laatste werkwoord van een zin.
Slide 21 - Quizvraag
Ik ben naar school gelopen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen
Slide 22 - Quizvraag
Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij
Slide 23 - Quizvraag
Hoe vind je
het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie/ Wat?
B
Wie/ Wat + onderwerp?
C
Wie/ Wat + persoonsvorm?
D
PV + andere werkwoorden
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Cursus Grammatica - 1 herhaling woordsoorten
November 2023
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
5.3 Voegwoorden herkennen
September 2024
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 2
Taalverzorging klas 2
Oktober 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Cursus 5 Grammatica Par 6 Werkwoordelijk gezegde
September 2023
- Les met
44 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 2
5.1 Herhaling woordsoorten
Januari 2024
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
T2L9: Supertalenten
Februari 2023
- Les met
10 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Cursus 5 Grammatica Par. 7 ZD Het lijdend voorwerp
Februari 2024
- Les met
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Zinsdelen NT2 - pv, gez, ow, lv, mv
Januari 2024
- Les met
38 slides
NT2
Middelbare school
vmbo, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-6