Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Cursus 5 Grammatica Par 6 Werkwoordelijk gezegde
Grammatica Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde
1 / 44
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 2
In deze les zitten
44 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Grammatica Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Het gezegde in een zin kunnen vinden.
Slide 2 - Tekstslide
De theorie
- persoonsvorm
- onderwerp
- gezegde
Slide 3 - Tekstslide
GRAMMATICA ZINSDELEN
zinsdelen (herhaling)
Een zin kun je in verschillende stukjes verdelen.
Deze stukjes noemen we
zinsdelen
.
Een persoonsvorm en het onderwerp is zo'n zinsdeel.
Slide 4 - Tekstslide
De persoonsvorm
(HERHALING)
Kenmerken persoonsvorm?
Hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een lidwoord
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in:
Ik was in het winkelcentrum.
Slide 7 - Open vraag
Kan ik iets voor jou doen?
De persoonsvorm is: …
Slide 8 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in:
Zij heeft kauwgom in haar haar.
Slide 9 - Open vraag
Moet je meer PV oefenen?
Heb je meer oefeningen nodig om de persoonsvorm te zoeken in een zin?
Gebruik dan de volgende 2 websites.
Slide 10 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 11 - Link
www.cambiumned.nl
Slide 12 - Link
Het onderwerp
Bijna elke zin heeft een
onderwerp
.
Het onderwerp
hoort bij de persoonsvorm
. Kijk maar:
Mieke
loopt
vandaag naar huis.
Vandaag
loopt
Mieke
naar huis.
Naar huis
loopt
Mieke
vandaag.
Loopt
Mieke
vandaag naar huis?
Slide 13 - Tekstslide
Het onderwerp vinden
Je kunt het onderwerp vinden door deze vraag:
Wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag = het onderwerp.
Isha is gisteren tot 11:30 uur naar school geweest.
Wie is?
Antwoord: Isha is ...
Slide 14 - Tekstslide
Wat is de regel om het onderwerp van een zin te vinden?
A
wie/wat = onderwerp
B
wat = onderwerp
C
wie/wat +pv = onderwerp
D
Je hebt geen regel nodig
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Als thema kozen ze pooldieren.
A
thema
B
pooldieren
C
kozen
D
ze
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
De docent vindt dit een heel leuk onderwerp.
Slide 18 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze vraagzin:
Wat vind jij van dit onderwerp, eigenlijk?
Slide 19 - Open vraag
Noteer het onderwerp en leg uit waarom dit het onderwerp is:
Wie gaat naar school?
Slide 20 - Open vraag
Moet je meer OW oefenen?
Heb je meer oefeningen nodig om de persoonsvorm te zoeken in een zin? Gebruik dan de volgende website.
Slide 21 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 22 - Link
Het werkwoordelijk gezegde (gez)
Alle werkwoorden in een zin
vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
-
Het werkwoordelijk gezegde: gez. of wwg
- In een zin kan één werkwoord staan. Dit werkwoord is de PV, maar dit werkwoord is dan ook het werkwoordelijk gezegde.
- In een zin kunnen meer werkwoorden staan. Het belangrijkste werkwoord is de PV.
ALLE werkwoorden samen zijn het werkwoordelijk gezegde
.
- Soms staat voor het hele werkwoord 'te'. Dit hoort dan ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Slide 23 - Tekstslide
Het werkwoordelijk gezegde
Dus: de persoonsvorm is altijd onderdeel van het
werkwoordelijk gezegde.
werkwoordelijk gezegde =
persoonsvorm + alle andere werkwoorden
Slide 24 - Tekstslide
Voorbeeld werkwoordelijk gezegde
Mieke
loopt
naar huis. --> gez. = loopt
Mieke
wil
naar huis
lopen
. --> gez. = wil lopen
Mieke
zou
graag naar huis
willen
lopen
. --> gez. = zou willen lopen.
Slide 25 - Tekstslide
Het werkwoordelijk gezegde is een.....
A
Woordsoort
B
Zinsdeel
Slide 26 - Quizvraag
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.
Slide 28 - Quizvraag
Ik ben naar school gelopen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen
Slide 29 - Quizvraag
Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij
Slide 30 - Quizvraag
Hoe vind je
het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie/ Wat?
B
Wie/ Wat + onderwerp?
C
Wie/ Wat + persoonsvorm?
D
PV + andere werkwoorden
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.
Slide 32 - Open vraag
Noteer het (werkwoordelijk) gezegde in de volgende zin.
Ik heb het nog zo gezegd!
Slide 33 - Open vraag
Wat is het gezegde? Leg dit uit.
Slide 34 - Open vraag
Moet je meer GEZ oefenen?
Heb je meer oefeningen nodig om de persoonsvorm te zoeken in een zin? Gebruik dan de volgende website.
Slide 35 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 36 - Link
Alles oefenen
Nu oefen je nog even alle 3 de zinsdelen samen
- de persoonsvorm (PV)
- het onderwerp (O / OND / OW)
- het werkwoordelijk gezegde (gez. / wwg)
Slide 37 - Tekstslide
Sleep de blauwe zinsdelen naar de juiste plek.
Let op: soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
de persoonsvorm
Hij
had
de moed
al
opgegeven.
Slide 38 - Sleepvraag
Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk
gezegde
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.
Slide 39 - Sleepvraag
Typ de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Benoem ook de PV, het OND en het GEZ.
Premier Rutte heeft nieuwe coronamaatregelen afgekondigd.
Slide 40 - Open vraag
Maken
Digitaal lesboek
maak de opdrachten 1 t/m 7
Snel klaar? maak ook de extra opdrachten
Slide 41 - Tekstslide
Leren voor de toets (stukje zinsdelen)
- Je weet wat zinsdelen zijn.
Je weet wat een persoonsvorm in een zin is.
Je kunt de PV in een zin vinden via de tijdproef, getalproef en vraagproef.
- Je weet wat het onderwerp in een zin is.
- Je weet hoe je het onderwerp in een zin kunt vinden.
- Je weet wat het werkwoordelijk gezegde van een zin is.
- Je weet hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden.
Slide 42 - Tekstslide
Let op:
Daarnaast moet je dus ook de grammatica woordsoorten leren voor de toets:
werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels.
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Taalverzorging klas 2
Oktober 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Cursus 5 Grammatica Par. 7 ZD Het lijdend voorwerp
Februari 2024
- Les met
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
5.2 Herhaling zinsontleding
Januari 2024
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Oefenen zinsdelen en woordsoorten klas 1b
Maart 2024
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
M1 Reader Grammatica Zinsdelen
Maart 2021
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Les 5: Grammatica zinsdelen PV/O| WG
Februari 2021
- Les met
26 slides
Nederlands NT2
Middelbare school
vmbo b, k, t
Leerjaar 1,2
H2 Zinsdelen 2.1 PV OW GEZ 2.2 LV MW BIJW.PEB
Januari 2023
- Les met
27 slides
Blok 8, week 2 Les 7 zinsdelen benoemen
April 2019
- Les met
30 slides
Taal
Basisschool
Groep 7