Je leert in een samengestelde zin de verschillende zinsdeelzinnen herkennen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
§ 11 zinsdeelzinnen
Je leert in een samengestelde zin de verschillende zinsdeelzinnen herkennen.
Slide 1 - Tekstslide
24 oktober
10 min lezen
uitleg § 9 Grammatica:zinsdeelzinnen
nakijken: 1+2 +3
opdrachten maken.
huiswerk
afsluiting
timer
1:00
Slide 2 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
Mijn vriend Nick / vertelde / me / verrassend nieuws (lv).
{hoofdzin Mijn vriend Nick / vertelde / me / (bijzin dat hij gaat emigreren naar Zweden) (lv)}.
Slide 3 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
Mijn vriend Nick / vertelde / me / verrassend nieuws (lv).
In zin 1 is het lijdend voorwerp van de zin een woordgroep: verrassend nieuws.
Slide 4 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
{hoofdzin Mijn vriend Nick / vertelde / me / (bijzin dat hij gaat emigreren naar Zweden) (lv)}.
In zin 2 is het lijdend voorwerp een bijzin: dat hij gaat emigreren naar Zweden. Een zinsdeel dat een persoonsvorm bevat, is een zinsdeelzin.
Slide 5 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
{hoofdzin Mijn vriend Nick / vertelde / me / (bijzin dat hij gaat emigreren naar Zweden) (lv)}.
Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin, is de bijzin een zinsdeelzin binnen de hoofdzin. De meest voorkomende zinsdeelzinnen zijn:
Slide 6 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
onderwerpszin (ow-zin): {(Wie zich snel opgeeft), is zeker van een plaats in de bus}.
lijdendvoorwerpszin (lv-zin): {Finn verwijt zijn zus (dat ze nooit naar hem luistert)}.
Slide 7 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
meewerkendvoorwerpszin (mv-zin): {(Wie niet van lezen houdt), moet je geen boek geven}.
bijwoordelijkebepalingszin (bwb-zin), meestal bijwoordelijke bijzin genoemd: {(Wanneer het vriest), lusten de meeste mensen wel een kop warme erwtensoep}.
Slide 8 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
Bepaal wat de hoofdzin is door de zin vragend te maken: de hoofdzin komt dan vooraan te staan.
Geef het begin en het einde van de bijzin(nen) aan.
Vul in de hoofdzin in plaats van de bijzin(nen) een woord(groep) in.
Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel het ingevulde woord of de ingevulde woordgroep is.
De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.
Slide 9 - Tekstslide
§ 11 zinsdeelzinnen
Voorbeeld: – Als er geen dijken zijn, zou meer dan de helft van Nederland onder water staan.
Slide 10 - Tekstslide
Als er geen dijken zijn, zou meer dan de helft van Nederland onder water staan
Zou meer dan de helft van Nederland onder water staan als er geen dijken zijn?
{(bz Als er geen dijken zijn), hz zou meer dan de helft van Nederland onder water staan}.
{hz Zonder dijken zou meer dan de helft van Nederland onder water staan}.