21-22 4G wk 35 les 3+4

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

LIEBE LEUTE, 

DAS PROGRAMM FÜR HEUTE:

so Kapitel 3

Sprachmittel

Grammatik

Praxis-Aufgabe

Hausaufgaben

  Lernziele

1. Ik weet wanneer het so kapitel 3 Unterwegs is
2. Ik snap de Sprachmittel die ik moet kennen
3. Ik kan de voorzetsels met persoonlijke voornaamwoorden toepassen (met spieken)
4. Ik weet het nieuwe huiswerk voor volgende week

PTA

SE2-periode: t/m herfstvakantie

•  Schriftelijke overhoring SO 1 Brückenschlag 1
  
• Kijk- en luistervaardigheid Oud CITO K&L 4G 3
  
• Praktijkopdracht Poster – Reiseland 2

SE2-toetsweek: 

• Behandelde stof Neue Kontakte Proefwerk Brückenschlag 3
  

so Kapitel 3 "Unterwegs"

in week 37:   16/17 september

STOF:

• Lernliste D-N 
• Lernliste N-D
• Sprachmittel N-D

Grammatik:

• Alle Verben (werkwoorden: esttenten, stam -d -t -s-klank, haben, sein)
• Personalpronomen 1. Fall, 3. Fall, 4. Fall (naamval)
• Präpositionen

Sprachmittel "Unterwegs"

BUCH SEITE 113 

Luister / Lees mee: 

Sprachmittel "Unterwegs"

Voorzetsels +3 (Präpositionen Dativ)

aus	aus	Aus ihm wird sicher ein guter Bäcker.
bei	bij	Willst du bei mir essen?
mit	met	Gehst du mit ihm in die Eisdiele?>
nach	na/naar	Wir treffen uns nach der Pause.
von	van/door	Das Geschenk habe ich von ihr bekommen. Das Buch wurde von ihm geschrieben.
zu	naar (personen)	Wir kommen gerne zu euch .

Voorzetsels +4 (Präpositionen Akkusativ)

durch	door	Durch dich bin ich zu spät.
für	voor	Für mich eine Cola bitte.
ohne	zonder	Ohne dich kann ich nicht leben.
um	om	Um uns brauchst du nicht zu bleiben
gegen	tegen	Hat er gegen euch gesagt, dass ihr zu spät wart?

            Persoonlijke vnw Nederlands

          Personalpronomen Deutsch:

1e	3e/4e
ik	mij
jij	jou
hij	hem
zij	haar
het	het
wij	ons
jullie	jullie
zij (mv)	hen
u	u

1e	3e	4e
ich	mir	mich
du	dir	dich
er	ihm	ihn
sie	ihr	sie
es	ihm	es
wir	uns	uns
ihr	euch	euch
sie	ihnen	sie
Sie	Ihnen	Sie

Combinaties

Hij speelt buiten.                                        Er spielt draußen.

Hij speelt buiten met haar.                    Er spielt draußen mit ihr.

Hij speelt buiten zonder haar.              Er spielt draußen ohne sie.

Vertaal:

Samstag spielen wir (tegen u) __________.

Vertaal:

(Naar wie) ___________ gehen wir morgen?

Vertaal:

Das Buch wurde (door haar) ________ gestohlen.

Vertaal:

Das Geschenk hast du (van ons) _________.

Vertaal:

(tegen wie) _______ müssen wir morgen spielen?

Vertaal

Morgen essen wir (bij jullie) ________

Vertaal

Hat (hij) ______ Zeit (voor jou) ________ ?

PRAXIS-AUFGABE REISEZIEL

A-3 formaat poster maken

Over een Duitse, Zwitserse of Oostenrijkse stad

Veel informatie verzamelen

Eigen woorden vertellen

PRAXIS-AUFGABE REISEZIEL

INLEVERDATUM: maandag 27 september 16:00 uur

Bij mevrouw Verholen (NIET bij iemand anders!!)

IT'S LEARNING 

1. Foto van je poster

2. Word-bestand met jouw tekst

HAUSAUFGABEN

Hausaufgaben:

Buch Seite 105: Aufgabe 14, 15

Sprachmittel Aufgaben Seite 114

30 : Zinnen maken en opschrijven

31 : Geef in het Duits antwoord op de vragen, opschrijven

32a+b : vertaal de vragen/zinnen en schrijf dit op 

  Lernziele

1. Ik weet wanneer het so kapitel 3 Unterwegs is
   
2. Ik snap de Sprachmittel die ik moet kennen
   
3. Ik kan de voorzetsels met persoonlijke voornaamwoorden toepassen (met spieken)
   
4. Ik weet het nieuwe huiswerk voor volgende week

Auf Wiedersehen!