1.8 Spelling les 1 mavo 2 04-10-2023

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon is uit en zit in je tas. Je tas staat op het rek.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
10:00
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon is uit en zit in je tas. Je tas staat op het rek.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van blokuur 1:

- Kun je uitleggen waarom het belangrijk is dat je nieuwe woorden leert.
- Heb je kennis gemaakt met 25 nieuwe woorden.




Slide 2 - Tekstslide

Programma
1. Wat gaan we doen?: paragraaf 1.8 
2. Uitleg over leerteksten 1.8 persoonsvorm tegenwoordige tijd
4. Klassikaal oefening 3+4
5. Aan de slag met oefening 5+6
6. Dicteewoorden oefenen 
7. Afsluiten en huiswerk



Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 



1.8 Spelling

Slide 4 - Tekstslide

Even opfrissen
Twee kenmerken waaraan je de persoonsvorm kan herkennen in een zin

voorbeeldzin:
De twee mannen lopen met volle boodschappentassen de winkel uit. 

Slide 5 - Tekstslide

Twee kenmerken van een persoonsvorm
1. Een persoonsvorm past zich aan bij het onderwerp:
ik koop een ijsje - hij koopt een ijsje - wij kopen een ijsje 

2. Een persoonsvorm geeft de tijd aan:
tegenwoordige tijd (tt)
of de verleden tijd (vt)
Ik koop een ijsje - ik kocht een ijsje

Slide 6 - Tekstslide

filmpje Talent

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 vormen:
1. STAMik loop 
2. STAM + Thij/zij/het/jij/je loopt
3. Bij meervoud het hele werkwoord: wij lopen

Schrijf géén -t als jij of je achter de persoonsvorm staat.
• Jij draagt de koffer al, maar draag jij liever alles?
• Schrijf wel een -t als je vervangen kan worden door jouw.
Komt je buurmeisje spelen? (Komt jouw buurmeisje spelen?)





Slide 10 - Tekstslide

Klassikaal oef 1B + 3
Paragraaf 1.8 Spelling

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig oefening 4+5
  1. Wat?: maak oefening 4+5 (paragraaf 1.8) 
  2. Hoe?: alleen, zachtjes overleggen mag.
  3. Tijd: 6 minuten.
  4. Klaar?: lees alle lesstof van 1.8
  5. Nabespreken

timer
6:00

Slide 12 - Tekstslide

Dicteewoorden oefenen
  • Bestudeer de dicteewoorden op de volgende slide goed!
  • Tijd: 2 minuten 
  • We gaan elke keer 5 dicteewoorden oefenen 

timer
2:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 15 - Woordweb

Schrijf op:

Slide 16 - Woordweb

Schrijf op:

Slide 17 - Woordweb

Schrijf op:

Slide 18 - Woordweb

Schrijf op:

Slide 19 - Woordweb

Huiswerk

Huiswerk: 
  • Leer de lesstof paragraaf 1.8: persoonsvorm in tegenwoordige tijd, leestekens, dubbel punt en aanhalingstekens. Kijk ook de instructiefilmpjes op Talent online.
  • Leer de 10 dicteewoorden foutloos te spellen.





Slide 20 - Tekstslide

Uitleg leestekens

Leestekens, waarom?

punt, vraagteken, uitroepteken, komma


Slide 21 - Tekstslide

Leestekens
komma: 
vaak ook daar waar je even stopt in de zin

Slide 22 - Tekstslide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Directe rede: als je in een tekst precies opschrijft wat iemand zegt.
Zin begint dan met een hoofdletter en staat tussen aanhalingstekens
Een dubbele punt geef je aan waar de zin begint: 
Tessa zei: ‘Ik kom iets later, lekke band!’'

Een zin kan ook beginnen met de directe rede. Dan eindigt de directe rede met een komma.
‘Dat is al de derde keer', zuchtte Tarik. 

Slide 23 - Tekstslide

Uitdelen nagekeken zakelijke e-mail

Slide 24 - Tekstslide

Quiz leestekens/aanhalingstekens

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(Kleden) jij je altijd om na het fietsen?
A
kleedt
B
kleed
C
kleden
D
kleedde

Slide 26 - Quizvraag

Welk leesteken komt aan het einde?

Hoe gaat het met je
A
Vraagteken
B
Uitroepteken
C
Punt
D
komma

Slide 27 - Quizvraag

Goed of fout?

Mama vroeg: "Wat wil je eten?"
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quizvraag

Welk leesteken komt aan het einde?

Houd je mond
A
komma
B
Uitroepteken
C
Punt
D
vraagteken

Slide 29 - Quizvraag

Waar komen de aanhalingstekens?
A
'Wat voor smaak pizza wil jij?'
B
'Wat voor smaak pizza wil jij'?

Slide 30 - Quizvraag

Welk 2 leestekens komen in deze zin voor?

In deze salade zit sla komkommer en tomaat
A
punt en vraagteken
B
komma, punt

Slide 31 - Quizvraag

Waar komen de aanhalingstekens in deze zin?

Het gezegde wat je zegt ben jezelf geldt niet voor mij.
A
Het gezegde 'wat je zegt ben jezelf' geldt niet voor mij.
B
'Het gezegde' wat je zegt ben jezelf geldt niet voor mij

Slide 32 - Quizvraag

Waar komt de komma in de volgende zin?

Mocht je twijfelen kies dan nu!
A
tussen mocht en je
B
tussen twijfelen en kies

Slide 33 - Quizvraag

Welke 2 leestekens komen in deze zin voor?

Merel waar is de krant
A
komma en punt
B
komma en vraagteken

Slide 34 - Quizvraag

Quiz tegenwoordige tijd van ww

Slide 35 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm:

Op Pinterest verzamel ik afbeeldingen.
A
Ik
B
Pinterest
C
op
D
verzamel

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:

Verdeel jij de taartjes even onder de gasten?
A
verdeel
B
jij
C
de taartjes
D
de gasten

Slide 37 - Quizvraag

Jij (worden) morgen 13 jaar.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden

Slide 38 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:

Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzent
C
verzendt
D
verzentd

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Mijn oma (verhuizen) naar een bejaardenhuis.
A
verhuisd
B
verhuizen
C
verhuist
D
verhuiz

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het meisje (vallen) van haar step.
A
vald
B
viel
C
valt
D
valdt

Slide 41 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het vliegtuig (landen) op Sardinië.
A
lant
B
landde
C
land
D
landt

Slide 42 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het huis (branden) helemaal af.
A
brant
B
brand
C
brandde
D
brandt

Slide 43 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(Landen) jij morgen op Corsica?
A
lant
B
landde
C
land
D
landt

Slide 44 - Quizvraag

Uitdelen zakelijke e-mail

Slide 45 - Tekstslide