Aan het eind van de les weet je wat je nog moet oefenen/leren voor de toets van volgende week.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Oefentoets Unit 2
Aan het eind van de les weet je wat je nog moet oefenen/leren voor de toets van volgende week.
Slide 1 - Tekstslide
Lees de zinnen. Vul dan de juiste woorden in. Gebruik: broom - clearly - dustbin - lane - make sure - square - valuable - whisk A(n) ____ has got four sides of the same length.
Slide 2 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul dan de juiste woorden in. Gebruik: broom - clearly - dustbin - lane - make sure - square - valuable - whisk The signposts direct you quite ____ where to go.
Slide 3 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul dan de vertaling van het juiste woord in. Gebruik: breedte - de bus nemen - handdoek - het bed opmaken - koken (eten bereiden) - manier - meel - snelheid
It takes you about an hour, if you walk at normal ____.
Slide 4 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul dan de vertaling van het juiste woord in. Gebruik: breedte - de bus nemen - handdoek - het bed opmaken - koken (eten bereiden) - manier - meel - snelheid
What is the best ____ to make a savoury pie?
Slide 5 - Open vraag
Bezit Gebruik ’s of ’ en het woord tussen haakjes om de zin af te maken. My ____ (friend) house is across the street.
Slide 6 - Open vraag
Bezit Gebruik ’s of ’ en het woord tussen haakjes om de zin af te maken. The ____ (students) canteen is on the ground floor.
Slide 7 - Open vraag
Vergelijkingen Maak een vergelijking met het woord tussen haakjes. Matthew is three years ____ (old) Josh.
Slide 8 - Open vraag
Vergelijkingen Maak een vergelijking met het woord tussen haakjes. This is ____ (scary) film that I have ever seen.
Slide 9 - Open vraag
Verleden: past simple Maak zinnen in de verleden tijd. Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes. (+) They ____ home after school. (to walk)
Slide 10 - Open vraag
Verleden: past simple Maak zinnen in de verleden tijd. Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes. (?) ____ Jenny and Rachel at the party? (to be)
Slide 11 - Open vraag
Verleden: past simple Maak zinnen in de verleden tijd. Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes. (–) The show ____ at nine o'clock. (to begin)
Slide 12 - Open vraag
Verleden: past simple Maak van de bevestigende zin (+) een ontkennende zin (–). (+) They visited their grandparents.
Slide 13 - Open vraag
Verleden: past simple Maak van de bevestigende zin (+) nu een vragende zin (?). (+) They visited their grandparents.