Hoofdstuk 7 par. 7.3 Ioniserende straling

Radioactiviteit
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Radioactiviteit

Slide 1 - Tekstslide

Ioniserende straling

Slide 2 - Tekstslide

Reflectievragen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een molecuul
en een atoom?
A
Een atoom bestaat uit 1 of meer moleculen
B
Een molecuul bestaat uit 1 of meer atomen
C
Er is geen verschil tussen moleculen en atomen
D
Een atoom is altijd groter dan een molecuul

Slide 4 - Quizvraag

Zuurstof heeft atoomnummer 8.
Wat betekent dat?
A
Er zitten altijd 8 neutronen in de kern van een zuustofatoom
B
Er zitten altijd 8 elektronen in de elektronenwolk van een zuurstofatoom
C
Er zitten altijd 8 protonen in de kern van een zuurstofatoom
D
Dat zuurstof het 8ste atoom is dat is ontdekt

Slide 5 - Quizvraag

Koolstof heeft atoomnummer 6.
Hoeveel elektronen heeft een koolstofatoom normaal gesproken?
A
6
B
dat kun je niet zeggen met deze gegevens
C
4
D
8

Slide 6 - Quizvraag

Het massagetal van een atoom is......
A
de som van het aantal protonen, neutronen en elektronen
B
de som van het aantal protonen en elektronen
C
de som van het aantal neutronen en elektronen
D
de som van het aantal protonen en neutronen

Slide 7 - Quizvraag

Koolstof heeft atoomnummer 6.
Er is een koolstofatoom met massagetal 14.
Hoeveel neutronen zitten er
in de kern van dit atoom?
A
6
B
8
C
14
D
12

Slide 8 - Quizvraag

Een isotoop is........
A
een atoom met hetzelfde aantal protonen maar een ander aantal neutronen
B
een atoom met hetzelfde aantal neutronen maar een ander aantal protonen
C
een atoom met hetzelfde aantal protonen en neutronen
D
een atoom met hetzelfde aantal protonen maar een ander aantal elektronen

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoelen
  • je kent de effecten van straling
  • je kunt omschrijven wat stabiele en instabiele kernen te maken hebben met radioactiviteit
  • je weet wat alfa-, beta- en gammastraling is

Slide 10 - Tekstslide

Effecten van straling
- Straling wordt geabsorbeerd.
- Dit wordt omgezet in warmte.
- Sommige straling heeft zoveel energie dat deze in 
   staat is om een elektron uit een atoom kunnen stoten.
- Dan wordt het atoom een positief ion.
- De straling die een atoom kan ioniseren noem je:
                ioniserende straling.

Slide 11 - Tekstslide

Ioniserend vermogen
De mate waarin straling schadelijk is, wordt bepaald door het ioniserend vermogen van die straling.
Niet ioniserend: Radiogolven, IR-straling en zichtbaar licht 
Zwak ioniserend: Uv-straling
Sterk ioniserend: Rontgen- en gammastraling

Slide 12 - Tekstslide

Radioactiviteit
Radio = Zenden  --> dus  'Actiefzenden'
Sommige stoffen geven spontaan (zelf) ioniserende straling af.
  • De kern is dan instabiel, er zijn teveel of te weinig neutronen.
  • Ioniserende straling is straling die atomen kapot kan maken.
  • Stoffen die ioniserende straling uitzenden noemen we radioactief.

Slide 13 - Tekstslide

Ionen

Een ion is een atoom met een lading.
-Te veel of te weinig elektronen (negatief)
ten opzichte van het aantal protonen (positief).
-Straling kan atomen ioniseren, dus een elektron
uit de elektronenwolk "wegschieten".

Slide 14 - Tekstslide

Hoe verder je naar rechts gaat in het elektomagnetisch spectrum hoe groter het Ioniserend vemogen is. Dat betekent dat UV-licht atomen kapot kan maken, bijvoorbeeld in je huid.

Slide 15 - Tekstslide

Rutherford
In 1898 ontdekte hij dat radioactieve bronnen soms 3 soorten straling hadden. Hij noemde ze alfa, beta en gamma -straling.
Hiernaast zie je duidelijk verschill. Kun je dat verklaren?

Slide 16 - Tekstslide

Negatieve lading
Zwaarste deeltje
Geen massa, geen lading

Slide 17 - Sleepvraag

Welke straling zou de meeste schade toebrengen?

Slide 18 - Tekstslide

Doordringend vermogen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video