Nederlands hfd 6, voorzetsels(a)

Voorzetsels
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands hoofdstuk 6
Spelling

Slide 2 - Tekstslide

doel:
Aan het eind van deze les weet je wat vaste voorzetsels zijn die bij een werkwoord horen.
En kun je die voorzetsels herkennen
 in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

In deze les ga je:
  1. een start opdracht maken;
  2. een aantal video's bekijken met uitleg over voorzetsels;
  3. de Theorie lezen over voorzetsels;
  4. Zelfstandig werken in Magister;
  5. Controle vragen maken.

Slide 4 - Tekstslide

Start opdracht!
De startopdracht bestaat uit een aantal Quizvragen.

Slide 5 - Tekstslide

Welke van de vier woorden past volgens jou het best op de lege plek in de zin?
"We hebben iets gegeten in het restaurant ......het plein".
A
tegenover
B
op
C
naast
D
voor

Slide 6 - Quizvraag

Welke van de vier woorden past volgens jou het best op de lege plek in de zin?
"Jou vriendin lijkt echt heel veel ....mij zus!"
A
achter
B
op
C
naast
D
voor

Slide 7 - Quizvraag

Op de volgende dia's staan een aantal video's
Het is verstandig om ze allemaal te bekijken!!!

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

0

Slide 10 - Video

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.


Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetsels
KGT - blz. 226

Slide 12 - Tekstslide

In het woordenboek staat welk voorzetsel bij een werkwoord hoort. Zoek het werkwoord.
Bij het werkwoord "besteden"staat de onderstaande uitleg.




Je ziet dat het voorzetsel "aan" bij het werkwoord beseden hoort.

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werken!
  1. Je gaat nu naar Magister, Nieuw Nederlands, hoofdstuk 6, spelling;
  2. Je gaat maken de opdrachten 1 tot en met 5 en conroleer gelijk of je het goed maakt.
  3. Als je iets niet weet, kijk in het woordenboek of herhaal de theorie;
  4. Daarna maak je de quizvragen die hierna komen om te controleren of je het begrepen hebt.

Slide 14 - Tekstslide

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
ergeren

A
aan
B
op
C
naast
D
bij

Slide 15 - Quizvraag

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
kijken
A
aan
B
op
C
naar
D
bij

Slide 16 - Quizvraag

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
dachten
A
naast
B
met
C
door
D
aan

Slide 17 - Quizvraag

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
meegaan
A
voor
B
achter
C
met
D
op

Slide 18 - Quizvraag

Wat snap je nog niet zo goed?
Heb je nog vragen over voorzetsels bij werkwoorden?
Blijf daar niet mee zitten en neem je verantwoordelijkheid: stuur een e-mail  of appje naar je docent.

Slide 19 - Tekstslide

Maak de opdrachten in talent online 10, 11, 12 en 13, 15 en 16.

Slide 20 - Tekstslide

Voorzetsels
KGT - blz. 226

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.


Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Tekstslide

maak de opdrachten 1 t/m 8

Slide 24 - Tekstslide

Telwoorden
Wat is een telwoord?
Een telwoord is een woord dat een hoeveelheid of een volgorde aangeeft.

Slide 25 - Tekstslide

Telwoord

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Maak van par. 5.4 de opdrachten in talent online 10, 11, 12 en 13, 15 en 16.

Slide 28 - Tekstslide