Cursus 6 - Formuleren - paragraaf 2 - verwijzen naar personen en dingen

§ 2 Verwijzen naar personen en dingen

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

§ 2 Verwijzen naar personen en dingen

Slide 1 - Tekstslide

Programma deze les
  • Doel van deze les
  • Voorkennis
  • Instructie
  • Aan de slag
  • Huiswerk volgende week les

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Het huiswerk: er is vandaag geen huiswerk om na te kijken

Slide 3 - Tekstslide

Doel
Ik leer verwijzen naar personen en dingen.

Slide 4 - Tekstslide

Voorkennis
Jullie zijn de vorige les bezig geweest met de online opdrachten van paragraaf 1 en de trainer 'verwijzen naar personen'. 

Hier ben je ook al verwijswoorden tegen gekomen.

Daar gaan we deze les wat verder op in. 

Slide 5 - Tekstslide

Instructie 
In een tekst is het saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt. Bijvoorbeeld:

Meike is blij. Meike heeft mooie sneakers gekregen. Meike laat de mooie sneakers zien aan haar vriendin. 

Slide 6 - Tekstslide

Instructie 
Dit is beter:

Meike is blij. Ze heeft mooie sneakers gekregen. Ze laat ze zien aan haar vriendin. 

Slide 7 - Tekstslide

Instructie 
Om te weten welk verwijswoord je moet gebruiken, moet je weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. 

Slide 8 - Tekstslide

Filmpje

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Aan de slag
Ga aan de slag met opdracht 1 tot en 6 op bladzijde 216-217.

Ben je klaar? Kies uit:
- maak de trainer 'verwijzen naar bezit'

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk

Dinsdag 23 januari:

- maak opdracht 1 tot en 6 op bladzijde 216 en 217

Slide 12 - Tekstslide