In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Vandaag herhalen we:
- het voorzetselvoorwerp
- de bijvoeglijke bepaling
Ook laat ik zien wat een bijstelling is.
Slide 1 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp
Slide 2 - Woordweb
Wat is het voorzetselvoorwerp? Hij is al snel tevreden met een zesje.
Slide 3 - Open vraag
Voorzetselvoorwerp: kenmerken
- Het begint altijd met een voorzetsel.
- Dit voorzetsel is een vast voorzetsel bij het zelfstandige werkwoord in de zin. --> Je kunt dit voorzetsel bijna niet vervangen door een ander voorzetsel.
Slide 4 - Tekstslide
Bedenk zelf een combinatie tussen een werkwoord en een vast voorzetsel.
Slide 5 - Open vraag
Voorbeeld
Mijn moeder trakteerde ons op een ijsje.
--> Het is 'trakteren op'. Het voorzetsel kan je niet makkelijk vervangen: trakteren bij? Trakteren tegen?
--> Trakteren is in deze zin ook het zelfstandig werkwoord.
Slide 6 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp: kenmerken
- Een voorzetselvoorwerp bevat een voorzetsel dat niet letterlijk bedoeld is. Het mag niet letterlijk plaats of tijd aangeven.
--> De moeder kan niet letterlijk 'op' iemand trakteren.
Slide 7 - Tekstslide
Welk voorzetsel is hier niet letterlijk bedoeld?
A
Ik wacht op het station.
B
Ik hang het schilderij aan de muur.
C
Ik focus op de tekst.
D
Hij sloeg de hamer op zijn vingers.
Slide 8 - Quizvraag
Waarom is dit het juiste antwoord?
De voorzetsels bij de andere opties geven allemaal letterlijk plaats of tijd aan. Dan zijn het bijwoordelijke bepalingen. 'Focussen op' --> 'op' geeft niet letterlijk plaats of tijd aan en het is een vaste combinatie.
Slide 9 - Tekstslide
Verschillen VZV en BWB?
- Bij een bijwoordelijke bepaling geeft het voorzetsel letterlijk plaats of tijd aan, bij een voorzetselvoorwerp kan dat niet.
- Bij een bijwoordelijke bepaling kan je het voorzetsel makkelijk vervangen, bij een voorzetselvoorwerp niet.
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld
Ik wacht op het station.
--> 'op' geeft een plek aan: het station.
--> 'op' kan makkelijk vervangen worden: bij het station, achter het station...
--> 'op het station' is dus een bijwoordelijke bepaling.
Slide 11 - Tekstslide
Hoe geef je dit zinsdeel aan?
Je gebruikt hiervoor een 'bakje'. Je zet niet alleen het voorzetsel in dit bakje, maar het volledige zinsdeel.
bijvoorbeeld: mijn moeder trakteert op een ijsje.
--> 'op een ijsje' komt in het bakje te staan.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling? Ik herinner hem aan de inleverdatum.
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp
Slide 14 - Quizvraag
Bijvoeglijke bepaling: kenmerken
- Het is geen zinsdeel, maar onderdeel van een zinsdeel. De tekens plaats je onder de aangegeven zinsdelen.
- Het geeft extra informatie bij een zelfstandig naamwoord: een bijzonderheid, een kenmerk of een eigenschap.
Slide 15 - Tekstslide
Bijvoeglijke bepaling: kenmerken
- De bijvoeglijke bepaling kan achter en voor het zelfstandig naamwoord staan:
De aardige man.
De man uit Limburg. --> als het erachter staat, begint het met een voorzetsel.
Slide 16 - Tekstslide
Bijvoeglijke bepaling: kenmerken
- Je kunt meerdere bijvoeglijke bepalingen in een zin tegenkomen:
De gezochte misdadiger werd door de Nederlandse politie gezocht.
- Je kunt meerdere bijvoeglijke bepalingen in een zinsdeel tegenkomen:
De gezochte misdadiger uit Frankrijk | werd | door de Nederlandse politie | gezocht.
Slide 17 - Tekstslide
Maak een zin met minstens twee bijvoeglijke bepalingen.
Slide 18 - Open vraag
Hoe geef je een bijvoeglijke bepaling aan?
Je zet steeds een kruisje onder het zelfstandig naamwoord en een pijltje onder de bijvoeglijke bepaling. Dat pijltje wijst naar het kruisje.
Let op: je geeft eerst alle andere zinsdelen aan, daarna plaats je deze tekens onder de zin.
Slide 19 - Tekstslide
Als laatste: de bijstelling
- Dit is geen zinsdeel, maar een onderdeel van een zinsdeel.
- Je herkent deze makkelijk: hij staat altijd tussen komma's of volgt na een komma achter het ZNW.
- Een bijstelling noemt dezelfde zaak of persoon nog een keer, maar dan met andere woorden.
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeelden
In Amsterdam, de hoofdstad van Nederland, vind je veel grachten.
--> 'de hoofdstad van Nederland' is de bijstelling. Je ziet dat het tussen komma's staat en Amsterdam in andere woorden nog eens noemt.
Slide 21 - Tekstslide
Voorbeeld:
Mijn oma, een vrouw van zeventig, kan nog steeds heel snel touwtjespringen.
--> 'een vrouw van zeventig' is hier de bijstelling. Deze staat tussen komma's en vertelt iets over oma in andere woorden.
Slide 22 - Tekstslide
Hoe geef je dit aan?
Op de toets hoef je hier geen teken voor te gebruiken. Je moet:
- op kunnen schrijven hoe je een bijstelling herkent;
- op kunnen schrijven wat de bijstelling in een bepaalde zin is;
- een zin kunnen maken met een bijstelling erin.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is de bijstelling? Mijn hond, een teckel genaamd Jaap, was vorige week jarig.
A
'Mijn hond'
B
'was vorige week jarig.'
C
', een teckel genaamd Jaap,'
D
Er is geen bijstelling.
Slide 24 - Quizvraag
Dat was de theorie!
Je vindt over de bijvoeglijke bepaling, de bijstelling en het voorzetselvoorwerp een bestandje met alle theorie erin op Classroom. Ik zal je dat nu even laten zien.